Vervolg op: De Tiende Huwelijksnacht - 1Iedereen kent het verhaal wel van Dalid, Prins-Generaal van de stadstaat Precia, die op een zekere dag zijn legers verzamelde om op te trekken tegen de naburige stadstaat Ertonia. Wat de reden precies was, daar verschillen de meningen over. Er zijn er die zeggen dat Dalid gegriefd was door laatdunkende woorden die de Magistraat Tyru in een raadsvergadering over hem had gesproken terwijl enkele van zijn bloedverwanten aanwezig waren. Een ander gerucht is dat het geschil al jarenlang broedde en het in werkelijkheid over enkele grensgebieden ging. Weer anderen houden tot op de dag van vandaag bij hoog en laag vol dat er van geen enkele provocatie vanuit Tyru of Ertonia sprake was en Dalid gewoon oorlogszuchtig was. Om tegen een stad op te trekken had hij geen enkele reden nodig. De waarheid doet er hoe dan ook niet zoveel toe voor dit verhaal.
Dalid trommelde zijn legers bijeen en marcheerde aan het hoofd van drieduizend man naar Ertonia. Daar waren ze allesbehalve blij met deze ontwikkeling. Of zijn opmars nu terecht was, of onterecht, hun schuld of de zijne, Dalid stond bekend als een zeer bekwame legeraanvoerder en de drieduizend man die achter hem liepen waren veteranen van eerdere oorlogen. Mannen die eerder zouden barsten dan buigen, eerder zouden veroveren dan verliezen. Dus werd er in de raadzalen van Ertonia vergaderd over wat ze konden doen aan deze dreiging. Het zou mogelijk zijn om zijn toorn met klinkende munt af te kopen. Dalid was niet alleen een krijger maar ook een beschaafd man, en als bloedvergieten niet nodig was, zou hij ervan afzien. Zolang zijn eer maar gered was (en de soldij uitbetaald). Fellere lieden wilden vechten. Zij zaten veilig in hun stad, terwijl Dalid voor de muren zou liggen. Maar Dalid was een krijgsman, zijn soldaten gehard en Ertonia was een stad van handelslieden. Weer anderen wilden eerst onderhandelen voordat er betaald of gevochten zou worden en een enkele lafaard wilde de stad verlaten of zich zomaar overgeven. Voor alles was wat te zeggen en de raadsvergaderingen gingen zo lang en heftig door dat het leek of de oorlog alvast begonnen was binnenin de raadzaal.
Er was iemand die de raadsvergadering bijwoonde zonder dat de Magistraat en zijn raadgevers ervanaf wisten. Achter de gordijnen stond ze te luisteren: Emelica, de dochter van de Magistraat. Door haar vader werd ze altijd buiten de politiek gehouden, omdat hij vond dat het een mannenzaak was. Emelica had besloten zichzelf te leren hoe het spel te spelen en deed dat in eerste instantie door de kunst af te kijken bij anderen. Ze luisterde hoe de raadslieden dezelfde argumenten over en weer scholden en kwam tot de conclusie dat ze zo niets opschoten.
En inderdaad, het gebeurde dat het leger van Dalid van Precia voor de stad zijn kamp opsloeg, voordat er ook maar iets besloten was. Nu was het de bittere keus: Vechten of overgeven. Onderhandelen vanuit deze positie was niet mogelijk, ze waren te zwak. Maar nog altijd waren de meningen verdeeld over op welke manier wat gedaan moest worden.
Het was op dat moment dat Emelica besloot dat mannenpolitiek niet meer kon helpen. Dit hele gepraat over en weer…Het was tijd voor vrouwenpolitiek. Het zou haar taak zijn om de vrede af te dwingen zonder dat er iemand gezichtsverlies zou lijden. De enige die iets zou verliezen was zij persoonlijk: Zij zou haar maagdelijkheid verliezen. Een offer wat ze bereid was te brengen voor het welzijn van haar volk, haar stad en haar familie.
Want een man zoals Dalid zou zich niet laten afkopen met snuisterijen of zelfs een afkoopsom in goud en juwelen. En met hem vechten was een doodsvonnis. Hij was ongeslagen in de strijd. Maar behalve dit alles was het publiek geheim dat hij niet was getrouwd, omdat hij wachtte op een bruid die hem waardig was. En Emelica was vast besloten die bruid te worden. Dat was de reden dat ze haar vader trotseerde en de raad passeerde.
Emelica’s zelfvertrouwen was niet onterecht. Ze stond bekend als een schoonheid. Haar krullende lokken waren goudblond, een zeldzaamheid in die streken. Een erfenis van haar moeder, die uit het Noorden kwam. Haar ogen waren hazelnootbruin en haar lichaam, nu het volgroeid was, een tempel van genot. Na haar ontluiken waren haar borsten rond en stevig gerijpt, haar heupen vrouwelijk. Ze was lang en slank en de aristocratische houding van de hoge standen deed haar met een trots lopen die alle aandacht opeiste, zonder dat ze hooghartig overkwam.
Emelica liep naar haar privé vertrekken. Als dochter van de Magistraat had ze de beschikking over ruime vertrekken en genoeg bedienden om al haar wensen te vervullen. Ze liep er binnen en pakte een zilveren belletje. Ze liet het drie keer rinkelen en zette het weer neer. Zachtjes kwamen er drie dienstmaagden aanlopen. Ze waren identiek gekleed, in witte gewaden met rood kant afgezet. Twee van hen waren zussen die sterk op elkaar leken, Ira en Jera, en de donkerhuidige Desura die uit het Zuiden kwam. Zij dienden hun meesteres al meer dan tien jaar, en waren met haar opgegroeid en vertrouwd met haar intiemste wensen.
Emelica richtte zich tot hen en legde kort uit wat haar plan was: “Ik wil alleen naar het kamp van prins Dalid gaan en mezelf aan hem aanbieden. Hij zal mij tot zijn vrouw nemen en zo onze stad sparen.”
Ira en Jera giebelden en kwetterden vol vertrouwen dat Zijne Genade de Prins ongetwijfeld als een blok zou vallen voor hun mooie meesteres, maar in Desura’s blik ontwaarde Emelica iets van twijfel. “Wat denk jij, Desura?”
De donkere vrouw sloeg de ogen neer: “Ik vraag mijn meesteres vergeving en trek haar moed niet in twijfel, maar wie zegt dat Dalid zich zo snel aan mijn meesteres over zal geven? Hoe denkt zij hem te bereiken met duizend soldaten tussen hen in? Zijn tent ligt in de achterste linies.”
Emelica knikte haar toe: “Goed nagedacht, Desura, maar de soldaten van Dalid zijn gedisciplineerd en hij gaat er prat op dat ze dames behandelen als dames. Ze zullen een Prinses van den bloede met respect behandelen en haar geen strobreed in de weg leggen. ten minste, zolang de strijd nog niet is begonnen.”
Desura knikte. “En dan? Dan is mijn meesteres bij hem. Mijn meesteres is ongetwijfeld mooi en begeerlijk, maar Dalid is een man. Hij heeft het over wachten op de vrouw die zijn hart kan veroveren om mee te huwen, maar hij heeft ongetwijfeld al eerder het bed gedeeld met vrouwen en sommigen steken mijn meesteres misschien in schoonheid naar de kroon. Wat zal er van haar worden als hij haar gebruikt voor een nacht en vervolgens aan de kant zet? Daar is de stad niet mee geholpen en mijn meesteres mee onteerd.”
“Dan, Desura,” zei Emelica, “moeten we er voor zorgen dat ik te begeerlijk ben om na één nacht weggestuurd te worden. En daar heb ik jullie voor nodig.”
Ze ging haar dienstmaagden voor naar het badvertrek. Dat was ruim en licht. Het was één van de hoogste kamers in het gebouw en keek uit over de stad en was hoog genoeg om de begerige blikken buiten te houden. In het midden lag een groot bad, rechthoekig van vorm, wat met pompen gevuld werd met water dat door de zon verwarmd was. De kastjes herbergden een keur aan cosmetische producten, variërend van zepen tot parfums, maar ook zalfjes en crèmes en alles wat een jonge vrouw zich maar mocht wensen. Het was Emelica’s favoriete plek en ze kon er uren spenderen terwijl haar dienstmaagden haar huid verzorgden en zij zich overgaf aan het genot van wijn en fruit. Het was zelfs mogelijk om de kamer ernaast een minstreel te ontbieden die voor haar speelde. Zij kon zijn muziek wel horen, maar hij kon haar niet zien.
Maar geen minstreel vandaag. Vandaag was het gebruik van het badhuis een bloedserieuze zaak. Toen ze haar stomende bad zag, zuchtte Emelica een keer en stelde zich voor hoe ze zich in het warme water liet glijden. Ze stopte op de rand en dipte haar tenen even in het water. Warm, maar niet te heet. Precies zoals ze graag had. Haar dienstmaagden, die haar routine al jaren kenden, deden wat ze normaal ook deden. Desura’s vaardige vingers knoopten de veters van haar lijfje los, terwijl Ira en Jera de diverse oliën en parfums pakten.
Emelica was gewend om naakt te zijn in het bijzijn van haar dienstmaagden, maar vandaag voelde het anders. Het waren de onderzoekende ogen van Desura, merkte ze. Zij voelde hoe die haar huid naspeurden op oneffenheden, kleine bultjes, puistjes… onvolkomenheden. Elke vrouw heeft die wel ergens en elke vrouw weet wanneer een ander ernaar kijkt. Het was ongemakkelijk, maar haar trots verbood haar dat te laten merken.
Ze stapte uit haar gewaden en ondergewaden, naakt als op haar naamdag en liep haar bad in. Haar dienstmaagden volgden haar, in tegenstelling tot haar wel gekleed. De stof kleefde aan hun lijven en werd doorschijnend. Emelica wist dat het beneden haar waardigheid was, maar toch spiedde ze even naar de lichamen van haar dienstmaagden. Ira en Jera leken sterk op elkaar, tengere meisjes, stevige spieren, maar hun borsten waren klein, vreemd gevormd met kleine tepels. Desura was beter gevormd, maar eigenlijk weer net te dik en haar borsten hingen af met tepels groot genoeg om de halve borst te beslaan.
Emelica liet zich langzaam achterover zakken, in de armen van haar meisjes. Haar blonde haar dreef als een waaier op het water en de drie anderen begonnen het te wassen. Ze liet zich gewoon wat drijven, ondersteund door hun armen en stelde zich voor hoe de avond en nacht zouden verlopen. Ze had Dalid wel eens horen omschrijven als een knappe, levenslustige man en ondanks de zekere woorden die ze had gesproken tegen haar dienstmaagden was ze helemaal niet zo zeker van haar zaak als ze deed voorkomen. Wat als de Prins-Generaal geen interesse toonde? Het zou natuurlijk een ramp voor de stad zijn… maar ook voor haar. Ze zou de geschiedenis ingaan als de Hoer van Ertonia. Aan de andere kant… als hij wel op haar aanbod in zou gaan, hoe zou de nacht dan verlopen? Zou hij net zo onverschrokken en vurig minnen als hij vocht?
Toen haar haar eenmaal was uitgespoeld, wasten Ira en Jera de rest van haar lichaam. Ze was blij dat haar onderlichaam geheel onder water was toen Jera daar met een waskleed langs ging, anders had ze gemerkt dat de vochtigheid niet alleen van het water kwam. Nadat ook haar lichaam gewassen was, liep ze uit het water, waar Desura al klaar stond met oliën. Ze nam plaats op een ligbank en liet zich insmeren. Desura wreef haar bovenlichaam in, Ira en Jera elk een been. Ze haalden ook hun scheermessen tevoorschijn en schoren haar benen gladder dan ooit tevoren.
De schok kwam toen ze hoorde dat Ira haar mes dichtklapte. Desura zei duidelijk: “Nee. Dat andere haar moet er ook af.” Een absurd ogenblik vreesde Emelica dat Desura haar hoofdhaar wilde wegscheren. Maar ze had al snel door dat dat niet de bedoeling was geweest. Ze duwde zich rechtop en keek Desura streng aan: “Wat ben je van plan?”
Desura, altijd trots, bood weerstand aan haar blik. “Als mijn Meesteres doorgaat met haar plan dan moet ze zich onderscheiden van andere vrouwen waar Dalid het bed mee heeft gedeeld. Ze moet iets durven.”
“Je bedoelt… je wilt…?” Ze slikte even iets weg. “Je wilt me daar scheren alsof ik een Eriduraanse hoer ben?” De schaamte maakte dat het bloed naar haar wangen steeg, die prompt als vuur aanvoelden.
“Mijn Meesteres moet bereid zijn deze stappen te nemen. Dalid kent de vrouwen en zij zal zich moeten onderscheiden van alle anderen. En waar ik vandaan kom zeggen we altijd dat de man wil dat een vrouw ten minste twee gezichten draagt: De Prinses en de Hoer. Mijn Meesteres draagt het gezicht van de Prinses omdat het in haar bloed zit, maar zij moet ook de andere rol kunnen spelen en het uiterlijk ervan aannemen.”
Vanuit haar ooghoeken zag Emelica dat Ira en Jera een instemmende blik wisselden. Het was wellicht iets om lang over na te denken, maar ze voelde dat Desura gelijk had en daarnaast dat ze, als ze er te lang bij stil zou staan, het lef niet meer zou hebben. Daarom knikte ze kort. “Doe wat je denkt dat nodig is.”
Een koele olie werd op haar haartjes gedruppeld en zachtjes ingewreven. Desura nam het scheermes over van Jera en schoor voorzichtig de haartjes weg. Het idee dat haar geslachtsorgaan opeens zo bloot zou zijn, zo te zien, was vreemd. Wat zou Dalid ervan vinden? In gedachten voelde ze zijn ogen branden op dat deel van haar lichaam. Vuur! De natuur deed zijn werk. Om het vuur te blussen scheidde ze weer haar eigen vocht af. Desura moest het wel merken, want ze moest Emelica’s lippen wel aanraken om daar ook de kleine haartjes weg te scheren. Desura keek haar aan en fluisterde: “Goed zo, Meesteres. Een man als hij, neemt wat hij wil. Maar wat hem vrijelijk geschonken wordt zal meer waarde voor hem hebben."
Onmiddellijk voelde ze dat ze natter werd van het idee. De opwinding kroop naar beneden, de schaamte omhoog. Zowel haar geslacht als haar wangen vatten vlam, om tegengestelde redenen. Ze kon het opeens niet meer aan om haar dienstmaagden aan te kijken en moest haar ogen wel dicht doen.
Met vaardige vingers schoor Desura haar helemaal kaal. Ira en Jera legden inmiddels haar gewaden klaar, maar Desura bemoeide zich daar ook mee. Ze hoorde regelmatig “Nee, die niet. Die ook niet. Dit wel en combineer het met die schoenen.”
Emelica voelde hoe Desura een vinger over haar geschoren schaamstreek haalde. Het leek alsof de huid honderd keer gevoeliger was geworden.
“Mijn Meesteres kan de ogen openen. Zij kan kijken welke gewaden wij voor haar uitzochten.”
Snel kwam ze overeind. De beweging alleen al veroorzaakte een luchtstroom die koel aanvoelde. Ze was zich ontzettend bewust van het feit dat alles aan haar nu te zien was. Nog nooit had ze zich zo naakt gevoeld als nu. Ze merkte op dat Ira en Jera heel nadrukkelijk niet keken naar haar kale geslacht, waardoor het nog opvallender werd. Ira reikte haar blozend de onderkleding aan.
Het was een stukje stof wat ze nog nooit aan had gehad. Ooit was het vanuit een ver land geïmporteerd en haar aangeboden, nota bene onder het oog van haar vader, die de handelaar voor zijn brutaliteit had laten geselen. Het bestond eigenlijk uit heel weinig stof. Een dun reepje voor boven de heupen, een stukje stof voor tussen de billen en een deel wat de mond van haar geslacht nauwelijks bedekte. Haar vader dacht dat het was weggegooid, maar uit nieuwsgierigheid had ze het bewaard. Ze had het slechts eenmaal uitgeprobeerd, om te kijken hoe het haar stond. Ze had het snel uitgetrokken toen ze merkte dat het maakte dat ze zich ontzettend verdorven voelde. Maar voor deze situatie was het zeer passend. Toen ze het aantrok duwde de stof wonderbaarlijk strak tegen haar onderlijf, niet gehinderd door de minuscule tegendruk van de haartjes die er normaal stonden.
Het gewaad was nog provocerender. Iets wat ze normaal alleen zou dragen op zomeravonden die ze zou doorbrengen in het gezelschap van dienstmaagden. Twee banden stof die elkaar tussen haar borsten kruisten, waardoor ze die deels bedekten, maar ook veel bloot lieten. De banden zaten vast aan een rok die uit dunne lagen van hetzelfde stof bestond, maar aan de voorkant veel hoger stopte dan aan de achterkant. Achter hing het bijna tot op de grond, maar voor hield het op boven de knieën. Het geheel werd compleet gemaakt door het kunstzinnigste schoeisel dat ze ooit had besteld. Van zacht leer had ze hakzolen laten maken, waar een spiraal van gesmeed tin op rustte, zodat ze in feite haar voeten in doorzichtige laarzen stak.
Op een stille wenk van Desura draaiden Ira en Jera de manshoge spiegel naar haar toe, zodat ze zichzelf kon bekijken. Haar dienstmaagden hadden goed werk verricht. Ze zag er mooi en verleidelijk uit. De stof van de jurk scheen een beetje door, maar de vorm van haar borsten, heupen en billen werd fraai geaccentueerd door het model. Terwijl ze voelde hoe ze van zelfvertrouwen werd vervuld, hoorde ze ook hoe Desura de andere twee bevelen gaf: “Zeg tegen de staljongens een klein rijtuig te klaar te zetten. Laat ze de mooiste paarden inspannen, maar zeg ze ook gordijnen te sluiten. De Meesteres reist in vermomming. Laat ze geen vragen stellen.”
Desura pakte een lange rode mantel en hing die om haar schouders. “Het zou verstandig zijn als mijn Meesteres zichzelf verhulde, ten minste zolang zij door de stad reist. En wellicht is het ook verstandig als zij deze ring draagt.”
Emelica nam de ring aan. Het was de officiële zegelring van haar vader, de ring die hem zijn autoriteit gaf. Hoe Desura daar de hand op had weten te leggen was haar een raadsel, maar het zou van pas komen.
Ze wikkelde zich in de mantel, opdat haar uitdagende kleding niet op zou vallen. De mantel had een kap die ze opzette om haar lokken - die haar nog meer dan haar gezicht konden verraden - te verbergen. Het bleek niet nodig, want gedurende de gehele afdaling kwamen ze niemand tegen. Er stond een rijtuig klaar, met gesloten gordijnen zoals Desura bevolen had. De koetsier die op de bok zat kende ze. Ze wist dat hij trouw was en geen vragen stelde. Zelfs niet toen Desura hem opdracht gaf naar de Hoofdstadspoort te rijden.
Gedurende de rit liet ze de geluiden van de stad tot zich doordringen. Er heerste een opgewonden, angstige stemming. Een vijandig leger voor de poort, aangevoerd door een meesterstrateeg en een Raad die maar geen beslissing nam over de juiste koers. Emelica schoof voorzichtig een gordijntje opzij om te kijken hoe de aanblik was. Een moeder riep druk gebarend haar kinderen binnen, alsof de stenen muren en houten deur van haar huisje ook maar enige bescherming zouden bieden. Een man, een smid te oordelen naar zijn brede armen, zwaaide met een zelfgemaakt zwaard ten overstaan van een klein groepje jongelieden die hem bewonderend aanstaarden. Een andere man liep met tassen gevuld met etenswaren over straat, ongetwijfeld voorraden aan het inslaan voor een lang beleg. ‘Mijn mensen,’ dacht ze, ‘Ik doe dit voor hen.’ Maar het gevoel van opwinding in haar buik en lager was wellicht ook een reden.
“Mijn Meesteres kan echt beter de gordijnen gesloten houden. Ze kan herkend worden.” Desura sloot resoluut de gordijnen weer. Emelica was eerder geamuseerd dan geschokt door haar plotselinge doortastendheid.
Het rijtuig kwam aan bij de stadspoort. Ze hoorde hoe de wachters hun hellebaarden tegen elkaar sloegen. Op de afgemeten manier van een beroepsmilitair klonk het bevel “Niemand mag er door, op bevel van Magistraat en Raad.” De koetsier was inderdaad trouw en deed verder niets anders dan afwachten.
Emelica slikte eenmaal en zocht even oogcontact met Desura. Desura ontweek haar blik nu echter en mompelde: “Ik kan mijn Meesteres nu niet meer helpen. Vanaf nu moet zij het doen.”
Ze greep de hand van Desura: “Vertel mijn vader wat ik aan het doen ben. Hij moet weten waar ik ben en dat het misschien allemaal goed afloopt. Zeg hem dat het mijn idee was en hij zal je geloven.”
Emelica stapte uit. Ze sloeg haar kap een stukje terug, zodat ze kon zien wie van de aanwezigen de hoogste rang had. Ze herkende de kapitein van de wacht aan zijn onderscheidingen en zei hem: “Kapitein, open de poort. Ik heb buiten zaken af te handelen.”
De kapitein herkende haar niet als dochter van de Magistraat, maar wel als dame van hoge komaf en zijn houding en toon werden meteen een stuk beleefder. “Het spijt me, madame, maar we hebben strikte orders om de poorten niet te openen, tot de Raad andere bevelen geeft.”
Blijkbaar had de Raad toch wel ergens een besluit over genomen. Ze zou de kapitein van de wacht moeten overtuigen, voordat ze überhaupt bij Dalid in de buurt zou komen. Als een simpele kapitein van de wacht al problemen zou opleveren kon ze maar beter afzien van de gehele onderneming. Resoluut toonde ze haar hand, met de zegelring er aan.
“U herkent de ring en het wapen, neem ik aan?”, vroeg ze op strenge toon.
De kapitein hoefde niet eens te kijken. “Jawel, Vrouwe.” Ze merkte dat haar aanspreektitel al hoger werd. “De zegelring van zijne Hoogheid de Magistraat persoonlijk.”
“Precies. En bij deze krijgt u van hem de opdracht om de poort voor mij te openen en daarna weer te sluiten. Hierna gelden uw eerdere orders weer.”
De kapitein twijfelde. “Mag ik dat controleren, vrouwe?”
Ze zocht naar de knallende, zweepachtige toon die militairen zo respecteerden en blafte hem toe: “Natuurlijk mag u dat controleren. Als u eerst de poort maar opent. Daarna mag u de Magistraat en Raad uitleggen, waarom u hun orders in twijfel trekt.”
Blijkbaar had ze de goede toon gevonden, want de kapitein knikte zijn mannen toe. “Open de poort voor de Vrouwe. Snel en sluit hem daarna meteen weer!”
Twee soldaten liepen naar de grendels van de poort en openden die. Zenuwachtig blikten ze naar buiten. Voordat ze ook maar de tijd kregen zich te bedenken glipte Emelica, niet zo damesachtig, naar buiten.
De dag was niet jong meer. De zon maakte zich al klaar om achter de horizon te verdwijnen, maar de stadsmuren en het vijandige kampement baadden in een weelderig gouden zonlicht. De zon gaf ook nog flink warmte af en de weerkaatsing op de stenen stadsmuren maakte de hitte zelfs onaangenaam. Emelica knoopte haar mantel open, zodat ze kon afkoelen. Haar verschijning was natuurlijk niet onopgemerkt gebleven. Zodra de poort zich geopend had, was er een groep soldaten op afgekomen. Ze had twee keuzes. Eentje was afwachten. Ze koos voor de andere en liep recht op hen af. Tien speren werden tegelijktijd op haar gericht “Halt! Wie bent u en wat komt u doen?”
“Wie ik ben is mijn zaak. Wat ik kom doen is de zaak van uw Prins-Generaal, Dalid de Ontzagwekkende. Breng me naar hem toe.”
Schamper gelach kwam uit het groepje. Een van de soldaten, een ruwe kerel, liet zijn speer zakken en liep naar haar toe. “Een vrouw? Ha! Zien jullie dat, makkers.?De lafaards laten hun kleine zusje het met ons uitvechten.”
De man had onmiddellijk een aantal lachers op zijn hand. Emelica sloeg echter met een striemende opmerking terug: “Het is maar goed voor jou dat dat niet waar is. De kleine zusjes van Ertonia zijn meer mans dan jij ooit zult zijn en meer vrouw dan je ooit zult krijgen.”
Een bulderend gelach steeg nu uit het groepje op, veel harder dan eerder. Deze slag was voor haar.
Helaas voor haar vatte de man het niet sportief op. Hij gooide zijn speer weg, verbrak de gelederen en stormde op haar af met een dolk in zijn hand. “Denk jij met je grote bek mij voor lul te kunnen zetten, teef!” Tot zover dus de befaamde hoffelijkheid van de legers van Percia of ten minste van deze soldaat. Dit alles had compleet verkeerd af kunnen lopen als er niet toevallig, ongemerkt, een officier naderbij was gekomen. Net voordat ze opzij wilde springen met haar waardigheid aan diggelen, bulderde een andere stem: “Stop!” en blijkbaar met genoeg gezag, want de soldaat hield de pas in.
“Behandelen wij zo gasten, soldaat? Damesgasten?” Hij wachtte niet op antwoord maar richtte zich tot haar. “Mijn excuses, Vrouwe, voor deze onbehoorlijke vlerk. Maar als ik zo vrij mag zijn, wat doet een dame als u op een plek als deze?”
Ze besloot bij haar eerdere antwoord te blijven. “Mijn zaak gaat alleen de Prins-Generaal aan. Ik verzoek u dringend mij bij hem te brengen.”
De officier keek even nadenkend. “Met alle respect, Vrouwe, we zijn in oorlog. Ik moet de persoon van de Prins-Generaal beschermen tegen mogelijke vijandigheden. En ik moet toegeven dat u er niet bepaald gevaarlijk uitziet, maar ik neem geen risico’s. U zou ergens een verborgen wapen kunnen dragen.”
Emelica keek hem even strak aan en knoopte de mantel nu geheel los en duwde hem van haar schouders. Daar stond ze, in de jurk die haar vormen accentueerde en die doorschijnend was. Het was duidelijk dat zelfs een kaasmes nergens verborgen kon zijn. Onder de soldaten waren er enkelen die bewonderend mompelden en ook de officier gaf duidelijk zijn ogen de kost. “Ik… uhm… ik denk dat het geen kwaad kan als ik u naar Zijne Hoogheid begeleid. Maar voor uw eigen veiligheid, Vrouwe, sta ik erop u een escorte mee te geven.”
Hij gaf zijn mannen enkele orders en deze vormden een keurige erehaag. Beschermd door speren liep ze bijna letterlijk het hol van de leeuw binnen. Haar verschijning riep behoorlijk wat bekijks op. Van alle kanten stroomden de soldaten toe om te aanschouwen wie daar liep. Haar bijna naaktheid deed bewonderende kreten opstijgen. Emelica wilde geen zwakte, geen schaamte tonen en richtte haar blik strak op de vlaggentent waar ze wist dat Dalid op haar wachtte. Als ze ook maar kortstondig in die wellustige smoelen zou staren wist ze dat ze verloren was.
De tocht naar de tent kon niet langer zijn dan een halve duizendpas, niettemin was het de langste tocht die ze ooit had gemaakt. De officier wisselde enkele woorden met de wachters voor de tent en wenkte haar: “Ik zal u naar binnen begeleiden, Vrouwe.”
Resoluut schudde ze echter haar hoofd. “Ik ga alleen naar binnen. Ik ben wel een Prinses, maar ik kom hier als een offerande.”
De officier wilde tegen spreken, maar ze gaf hem de kans niet; ze beende resoluut langs hem heen en stapte de tent in.
Ze had geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat Dalid niet alleen zou zijn. Hij was in het gezelschap van ongeveer een dozijn van zijn hogere officieren.Ttoch herkende ze hem meteen. Hij zat aan het hoofd van de tafel, merkwaardig ontspannen voor een man die op het punt stond duizenden aan te voeren tegen evenzoveel vijanden. Zelfs zittend was hij duidelijk lang en gespierd, breedgeschouderd en met de herkenbare air van adeldom om hem heen. Zijn zwarte haar was kort geknipt, zijn kin gladgeschoren, zoals trouwens elke soldaat in dit leger, maar wat haar verbaasde waren zijn ogen. Hij keek op van de kaart die hij aan het bestuderen was en keek haar recht aan. Ze had een wrede, kille blik verwacht, de blik van een doorgewinterde slachter, maar ergens in die donkere ogen zag ze nog het jongetje dat gewoon benieuwd was wat er nu precies aan de andere kant van een stadsmuur lag. Dalid, de befaamde Prins-Generaal was ook niet veel ouder dan zij.
“U bent?”
Deze vraag werd haar voor de derde keer gesteld. En weer niet door de enige die ze bereid was het antwoord te geven. Dus het antwoord was weer hetzelfde: “Wie ik ben is mijn zaak. Wat ik kom doen is de zaak van de Prins-Generaal.”
Maar die lieden in deze tent waren van een ander slag dan de lieden buiten. “Al bent u nog zo mooi opgedoft, u bent niet in de positie om eisen te stellen. Dus nogmaals; wie bent u?”
Bekvechten zou niet helpen, wist ze. Het enige wat erop zat is strak naar hem blijven kijken en hopen dat hij haar te hulp zou komen. Daar was deze hele rondedans om begonnen. En gelukkig voor haar vroeg Dalid haar ten dans…
“Arod, vrienden,” zijn stem klonk meer geschikt om gedichten voor te dragen dan om bevelen te geven. “Ik geef toe dat ik erg nieuwsgierig ben naar het hoe en wat van deze dame. Laat ons alleen.”
De mannen gehoorzaamden zonder tegenwerpingen, zonder schuine grappen, zelfs zonder steelse blikken. In een mum van tijd waren ze alleen. Hij zweeg en keek. Monsterde haar van top tot teen. Emelica voelde zijn blik over haar lokken gaan, over haar borsten, over haar platte buik en lager, tussen haar benen. Ze werd op waarde geschat leek wel en tot haar schrik merkte ze dat ze weer nat werd. Voor het eerst sloeg ze haar ogen neer. “Dus… u bent?”
Haar stem won kracht: “Ik ben Emelica, dochter en enig kind van de Magistraat van Ertonia.”
“En waarvoor komt u? Heeft uw vader u gestuurd om te onderhandelen?”
“Nee, mijn heer. Mijn vader weet niet dat ik hier ben. Dit is mijn idee.”
“En wat hield dat idee precies in? Als u geen onderhandelaar bent, wat bent u dan?”
Emelica slikte: “Oorlogsbuit, mijn heer.”
Hij lachte. Een welluidende lach en ze voelde dat ze week in de knieën werd. “Ik weet niet wat je van mij hebt gehoord, maar ik ben geen slavenhandelaar. Ik roof geen dochters van lieden waar ik een twist mee heb, om ze aan zuidelijke pooiers te verkopen.”
“Ik drukte me wellicht verkeerd uit, Heer. Een geschenk? Een geschenk namens de burgers van Ertoria, om u gunstig te stemmen, zodat deze vete zonder bloedvergieten kan worden opgelost. Hoe dan ook, ik ben de uwe, om mee te doen wat u goeddunkt.”
Hoewel ze hem nog steeds niet aankeek voelde ze bijna hoe hij een wenkbrauw optrok. “Dat is nogal wat. Ik heb mannen ooit dingen zien doen met vrouwen die ik niet eens wil beschrijven aan een dame als u.”
“Dat is precies de reden dat ik me aan u geef en niet aan uw troepen. Van een heer als u heb ik niets te vrezen als dame. Maar omdat ik weet dat heren het gezelschap van een andere soort ‘dames’ meer waarderen, wil ik laten zien dat ik dat ook beheers.” Ze vond diep in zichzelf de moed weer om hem aan te kijken, maar pakte onder haar rok het onderstukje wat ze aanhad. Ze trok het uit, zo gracieus mogelijk. Als haar vader had geweten dat de danslessen die hij haar had gegeven nu hun waarde bewezen, zou hij geschokt zijn. Het kleine stukje stof legde ze tussen hen op tafel.
Zijn onverstoorbare blik was opeens niet meer zo onverstoorbaar. Verbazing, maar ook wellust was erop te lezen. Hij bleef echter wel naar haar kijken, terwijl hij het kledingstuk oppakte. Tot haar verbazing en zelfs amusement bracht hij het naar zijn neus en snoof de geur op. Het zou haar hebben kunnen generen, maar de hele situatie was zo spannend dat dat niet bij haar opkwam. Hij snoof diep, een, twee, drie keer. Daarna liet hij het weer zakken en sprak: “Ik kan je ruiken. Je bent echt een geschenk. Je komt niet gedwongen, je komt uit vrije wil en brandend van begeerte.” Zijn handen pakten haar rok beet en hij schoof hem open. Toen hij haar geschoren vrouwelijkheid zag likte hij de lippen af. “Prinses en hoer. Ik zal je behandelen als beide.” De kracht waarmee hij zijn lippen op de hare drukte was zo heftig dat ze bijna haar evenwicht verloor. Met zijn sterke handen ving hij haar op en begeleidde haar op de tafel. Daar lag ze tussen de kaarten, de drinkbekers en een enkele dolk in. Haar jurk open, haar benen ook. En toen gebeurde hetgeen ze niet verwacht had…
Ze had erover horen fluisteren en erover gelezen in een boekje wat Desura ooit voor haar had binnengesmokkeld. Een perversiteit, zo werd gezegd of in andere kringen een exclusieve luxe, die gepraktiseerd werd in de meeste bandeloze bordelen van Eridura: Het smullen van de honing… waarbij een man zijn mond op de andere lippen van een vrouw drukte en haar kuste en likte alsof zij een lekkernij was. Volgens het boekje was het heerlijk om te ontvangen, zeker als de vrouw zich geschoren had. Emelica had het idee vreselijk opwindend gevonden, maar kon zich niet voorstellen dat dit echt gebeurde, laat staan dat ze het zelf ooit mee zou maken. Maar dat gebeurde nu toch.
Dalid likte haar op die plek. Ze was helemaal glad en voelde hoe zijn speeksel en haar vocht zich vermengden met elkaar. Het voelde warm en glibberig aan tussen haar benen. De tent was niets meer dan een dun stuk stof, dus terwijl ze dit onderging hoorde ze de mannen om de tent brullen en bevelen geven. Het verhoogde de opwinding die Dalids tong bij haar teweeg bracht. Dalid kende duidelijk de vrouwelijke anatomie, want hij besteedde aandacht aan de juiste plekken. Zacht zoog hij op haar binnenste lippen, streelde de buitenste met zijn tong en liet die voortdurend terugkeren naar het plekje bovenaan wat vrouwen genot schenkt. Emelica beet op haar eigen tong en lippen om het niet uit te gillen. Al die energie moest er op de een of andere manier uit en langzaam duwde ze haar onderlichaam tegen Dalids mond aan. Dalid liet zijn tong in haar verdwijnen. Zij neus wreef langs het plekje.
De gedachtes aan het waarom ze dit deed waren compleet naar de achtergrond verdwenen. Het ging niet meer om het redden van de stad, het afwenden van toorn of wat dan ook. Het enige wat nog telde was zijn tong in en op haar van wellust brandende schede. Dalid likte en zoog door, vastberaden, zoals hij alles vastberaden ondernam.
Emelica was geen vreemde als het ging om de storm beleven. Om haar uit de problemen te houden had Desura haar al lang geleden verteld hoe je die moest oproepen zonder de hulp van een ander. Maar deze storm, aangedreven door zijn tong was heftiger dan alle eerdere die ze had gehad. Ze wist achteraf zeker dat ze gegild had, maar op het moment zelf liet ze zich gewoon gaan.
Nadat de storm had gewaaid brak de oorlog aan. Dalid was gekomen om zijn speer te hanteren en hij dat deed hij genadeloos. Emelica was zijn slachtoffer. Hij stootte hem diep naar binnen, in de vochtige wond, haalde hem eruit en stootte weer. Emelica ontving hem met plezier en hun lippen vonden elkaar weer. Ze proefde de zoute smaak van zweet en de wulpse smaak van vrouwelijke opwinding. Hij vulde haar helemaal, eerst alleen met vlees en toen zij haar tong diep zijn mond duwde om zichzelf meer te proeven, vulde hij haar ook nog eens met zijn zaad. Ze voelde het in zich stromen, zich mengen met vocht en speeksel . Ze kroop weg in zijn sterke armen die haar tegen zijn borst aandrukten.
Het is niet moeilijk te raden dat Dalid de muren van Ertonia die avond niet bestormde. En ook niet de dag erop, noch in de dagen erna. Hij verliet Ertoria weer, maar niet alleen. Hij trouwde met Emelica en hun heerschappij duurde meer dan dertig jaar, voordat hun zoon de troon besteeg. Ze stichtten een dynastie die honderden jaren duurde en voorspoed bracht, niet alleen in de rijken Ertonia en Percia, maar in de gehele regio. En dat alles begon, omdat een vrouw besloot een man te plezieren.
Volgende deel: De Tiende Huwelijksnacht - 3