Vervolg op: De Tiende Huwelijksnacht - 4Auda keek naar haar bord. Daar lag haar half opgegeten fazant. Het verhaal wat haar echtgenoot haar verteld had, had haar helemaal in de ban gekregen en ze was gewoon vergeten te eten. Nu hij gestopt was merkte ze dat ze weer bevangen was door dezelfde gevoelens als gisterennacht, toen hij haar het verhaal van Dalid en Emelica had verteld. Ze had het idee dat haar wangen in brand stonden en durfde haar echtgenoot niet aan te kijken. En ook, net als vorige keer, stelde ze zichzelf de vraag wat hij precies bedoelde met dit verhaal.
Colin had, terwijl hij zijn verhaal vertelde, maar langzaam doorgegeten en een flinke portie van zijn fazant lag dus nog op zijn bord. Hij leek nu vastberaden de schade in te halen en deed zich met smaak tegoed aan de fazant. Verder maakte hij geen aanstalten om iets te zeggen. Auda schoof met haar bestek wat salade heen en weer, maar at het niet op, verloren in gepeins. Het viel Colin niet op, blijkbaar. Het enige wat ze hoorde was zijn bestek wat op zijn bord tikte. Haar ogen dwaalden af naar het schilderij. Het was het zesde schilderij van de hele cyclus, wat de vrouw in profiel afbeeldde en een groot deel van haar billen liet zien. Zou hij ook van haar verlangen dat ze zo poseerde? Auda merkte tot haar verbazing dat ze dat niet meteen van de hand zou wijzen. Maar ze durfde er toch niet rechtstreeks naar te vragen. In plaats daarvan begon ze: “Is dit schilderij echt het schilderij uit die tijd?”
Colin veegde zijn mond af met een servet en knikte. “Het is inderdaad één van de weinige originelen die de tand des tijds heeft doorstaan. Ik heb het gekocht van de Grootcourtisane van Miralon. Er zijn geloof ik nog vijf andere originelen te krijgen, waar die zich precies bevinden, geen flauw idee. Maar ik vond het een inspirerend verhaal. We kunnen er veel van leren.”
“Hoe je moet poseren, bedoelt u?”
“Bedoel je, Auda, we zijn getrouwd. Maar nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat wij als mensen gemaakt zijn voor de liefde en de schoonheid en dat dat zelfs machtiger is dan de Goden. Die verschrikkelijke tijd waarover ik je verteld heb, het lijkt absurd, maar ik heb het niet verzonnen. Niks mocht, alles werd gecontroleerd. Die cultuur was in een mum van tijd gebouwd, maar gelukkig ook in een mum van tijd weer afgebroken. Niet te min, hij heeft bestaan. Er zijn trouwens nog steeds resten van te zien in onze tijd. Maar goed, wat vond je van het verhaal?”
Auda had het verhaal mooi gevonden, prikkelend, opwindend zelfs. Ze durfde dat niet toe te geven, alhoewel ze het idee had dat hij dit wel zou aflezen aan haar dieprode wangen. “Ik weet niet goed wat ik moet zeggen, Echtgenoot.”
“Dan zeggen we even niks, lijkt me. Ach, stilte heeft zijn voordelen. Ik wil toch even een bediende laten komen, want ik heb een vruchtencocktail in wijn laten klaarmaken als dessert.”
Colin pakte een zilveren belletje ergens vandaan en tingelde enkele keren. Vrijwel onmiddellijk, zo snel dat het niet anders kon of hij had aan de deur staan wachten, kwam een bediende binnen. Het was dezelfde man die haar voor het diner de weg naar binnen had gewezen. Opeens drong het tot haar door dat, als hij het belletje gehoord had, hij ongetwijfeld ook gehoord had wat haar echtgenoot haar had verteld. Blozen was een kunst die ze in de afgelopen etmalen meester was geworden, want weer stonden haar wangen en hals in brand.
“De borden kunnen weg, Dalid,” zei haar echtgenoot, “En we zouden graag het dessert krijgen.”
Dalid knikte alleen maar en begon af te ruimen. Krampachtig vermeed Auda elk oogcontact met hem. Ze zag zijn handen, die haar bord en bestek oppakten. Hij had lange vingers en slanke handen viel haar op. Zijn nagels waren keurig geknipt en verzorgd. Even volgde ze die handen, maar toen haar ogen te veel op moesten kijken wendde ze haar blik weer af. Om maar iets te doen te hebben pakte ze haar wijnglas en nam een forse slok. Ze verslikte zich prompt. Met uiterste inspanning onderdrukte ze impuls om te hardop hoesten en klemde haar lippen op elkaar, om de wijn niet uit te spugen. Dalid deed of hij niets zag en liep rustig weg. Auda maakte vreemde geluidjes in haar onderdrukte hoest.
Haar echtgenoot keek haar even vreemd aan. “Ik versl….likte…..me…” wist ze uiteindelijk uit te brengen.
“Ah zo,” zei hij alleen maar.
Hij leek zelf nu even in gedachten verzonken, keek over haar schouder naar het andere schilderij, dat van de man in profiel. Haar echtgenoot had een klein dessert-vorkje in zijn handen dat hij tussen zijn vingers heen en weer liet glippen. Het viel haar op dat zijn handen, hoewel net zo dik als de rest van hem, gracieus waren. Het bleef stil. Net toen het ongemakkelijk begon te worden kwam Dalid binnen met een tweetal bekers met de vruchten-bowl. Hij zette het neer, Colin bedankte hem en geruisloos verdween hij weer. Colin begon te eten, nog steeds in gedachten verzonken. De stilte voelde al snel zo gespannen aan dat Auda hem wel moest breken.
“Echtgenoot? Is alles in orde?”
Het leek alsof ze hem wakker maakte uit een diepe slaap, want even knipperde hij met de ogen en toen leek hij pas te beseffen wie zij was. “Neem me niet kwalijk,” zei hij, “Ik was even in gedachten verzonken.”
Auda keek over naar zijn schouder naar het schilderij wat achter hem hing. Het was minder gedurfd dan het schilderij van de blote vrouw, dus het had minder haar aandacht getrokken. De man die erop stond was buitengewoon knap te noemen. Hij had kort zwart haar en blauwe ogen, die van het schilderij afspatten. Zijn tuniek hing open en de schilder had duidelijk vastgelegd dat hij gespierd was. Maar zijn houding wekte niet echt sympathie op. Er sprak een zekere arrogantie uit zijn houding en de mond had een minachtend trekje. Auda keek weer naar haar echtgenoot. “Is dit schilderij ook uit die tijd?”
Colin antwoordde haar, maar zijn stem klonk anders dan eerder. Wat afstandelijker. “Nee, dit schilderij is moderner. Het is pas enkele jaren geleden geschilderd.”
“En zit er ook een verhaal aan vast?”
Colin glimlachte en de warmte keerde terug in zijn stem en houding. “Jazeker zit er een verhaal aan vast. Misschien vertel ik het je nog wel een keer. Maar vanavond geen verhalen meer, vrees ik. Morgen op zijn vroegst weer, als je wilt.”
“Heel graag.” Ze hoopte dat het niet te gretig had geklonken.
Colin hees zijn lijf overeind. “Ik denk dat ik me nog terugtrek in mijn eigen vertrekken. Ik heb nog wat zaken te regelen. Ik wens je een goede nacht, want ik denk dat je al slaapt als ik naar bed ga. Ik zal dus niet in je kamer slapen. Vergeef me de onhoffelijkheid.”
“Welterusten, Echtgenoot. Maar voor je gaat… één verzoek.”
Colin draaide zich om en keek haar vragend aan: “Ja?”
“Kun je me zeggen hoe ik bij mijn kamer kom? Dit huis is groot genoeg om in te verdwalen.”
***
Hij had het haar goed uitgelegd, wat zonder te verdwalen kwam ze aan in haar kamer. Het was door het uitgebreide maal al redelijk laat, maar nog geen tijd om te gaan slapen. Auda besloot eens te kijken wat er allemaal in de kasten te vinden was. Ze opende de lades en de deuren. De eerste kast waarin ze keek bevatte beddengoed. De lakens en dekens waren allemaal van uitermate goede kwaliteit en roken zo fris als de lente. Een andere kast bevatte gewaden in alle kleuren die ze kon bedenken en verder onderjurken, mutsjes en korsetten. Als ze zo moest schatten was de waarde van één lade gelijk aan alle kleding die ze ooit bezeten had.
Uit pure nieuwsgierigheid besloot ze zich te verkleden. Ze trok de jurk uit die ze aan had gehad en ook haar onderkleding. Daarna koos ze een jurk uit die ze erg mooi vond. Het was een baljurk, met pluche en strikjes en een hoepelrok. Hij was zachtroze en kleurde mooi bij haar gebruinde huid. In de spiegel bekeek ze zichzelf uitgebreid. Ze zag een Auda die ze niet herkende. Even voelde ze zich niet langer Auda van de Veedrijver, maar was ze Auda de Edelvrouw. De kamer was groot genoeg om enkele danspassen te proberen en dat deed ze dus ook. Ze struikelde eerder over haar eigen voeten dan dat ze tegen een stoel of bed opbotste.
Op een kabinet in de hoek had ze ook wat parfums zien staan en ze danste er heen. Ze pakte elk felsje en rook en aan. Dit was betere parfum dan het rozenwater wat ze normaal gebruikte. Maar al snel werd haar aandacht getrokken door de korsetten. Ze ritste de jurk weer open en stapte er uit. De korsetten bleken echter een behoorlijke uitdaging, want het dichtknopen achter was een onmogelijk opgave. Daarom trok ze de koorden zo strak mogelijk en knoopte ze daarna voor haar borsten vast, om een idee te krijgen hoe dit nou aanvoelde en eruitzag. Dit korset was zwart en duwde haar borsten behoorlijk omhoog. Ze was, in alle opwinding helemaal vergeten dat ze alleen haar lange onderrok nog aanhad en toen ze zichzelf in de spiegel zag was dat een vreemd gezicht: Het strakke korset en dan de flapperende onderrok. Bovendien scheen de dunne witte stof door en ze zag het klein driehoekje schaamhaar in de spiegel. Haar blik werd er naar toe getrokken en nu bonsde haar hart weer. En ook de stilte viel haar op: Ze was helemaal alleen hier in dit deel van het huis. Auda was niet gewend aan zo alleen zijn. In haar oude huis had ze altijd de buren gehoord of haar ouders, maar hier niet. Nu ze zo alleen was vond ze ook de moed om te doen wat ze deed. Met trillende handen pakte ze de stof van haar onderrok op en tilde die heel langzaam omhoog. Ze maakte er een prop van met haar handen en bleef de stof erbij vouwen. Net zolang tot ze voor de spiegel stond, haar korset provisorisch dichtgeknoopt en haar geslachtsdeel open en bloot. Voor het eerst bekeek ze zichzelf goed. Ze had sinds enkele jaren haar daar, maar geen dichte bos. Vaag zag ze de huid er doorheen en tussen haar benen staken de roze lippen een beetje naar buiten. Ze sloot even haar ogen en beeldde zich in dat de schilder uit Colins verhaal haar schilderde, terwijl ze zo stond. Toen ze haar ogen weer opende keek ze naar de spiegel alsof ze zichzelf in verf zag.
Vaag dacht ze de stem van een bediende te horen op de gang. Daar schrok ze zo van dat ze onmiddellijk haar rok liet vallen, zodat alles weer zedig bedekt was. Ze wurmde het korset los en schoot zo snel mogelijk weer een andere jurk aan. Ditmaal een blauwe. En daarna een witte, met bijpassend mutsje. En een dameshoed.
Uiteindelijk viel ze, uitgeput tussen al haar kleding in slaap op het bed.
****
Ze sliep ditmaal diep en werd volledig uitgerust wakker. Terwijl ze zich langzaam bewust werd van haar omgeving merkte ze twee dingen op. Ten eerste lag ze zachter dan ze gewend was en simpelweg tussen dit dons liggen was een genot. En ten tweede was het stil rondom haar. In haar ouderlijk huis was ze was gewend dat de geluiden van de straat doordrongen tot in haar slaapkamer. Maar nu leek het wel alsof ze de enige persoon in de stad was. Ze lag enkele minuten stil in bed om te kijken wanneer ze voor het eerst iets zou horen. Dat waren de voetstappen van een tweetal bediendes die een gesprek voerden wat ze niet kon verstaan.
Opeens schaamde ze zich voor haar luiheid en werkte zichzelf met lichte tegenzin omhoog uit haar warme bed. Ze keek om zich heen. Het leek net alsof haar kamer geplunderd was. Overal zag ze rokken en andere kledingstukken liggen. Ze wist niet zo goed welke ze moest aantrekken, want ze leken haar allemaal te duur om zomaar te dragen. Maar op dit moment liep ze alleen rond in haar onderrokken en ze had het vermoeden dat dit toch niet de bedoeling was. Snel zocht ze een lichtroze japon uit. Het zou wel erg onpraktisch worden om hierin te werken, bedacht ze zich.
Het huis was haar blijkbaar beter bekend nu, want zonder moeite vond ze de keuken. Voorzichtig deed ze de deur open. Er waren drie mensen binnen, een man waarvan ze wist dat het de kok was, een vrouw die maar enkele kilo’s lichter was dan haar echtgenoot en gezien haar kleding en leeftijd de vrouw van de kok en een jongen van een jaar of zestien. De jongen roerde in een grote pot met soep, de kok kneedde deeg en de vrouw legde net de laatste hand aan een aantal taartjes. Voorzichtig, om hen niet te storen bij hun werk, probeerde ze naar binnen te glippen, maar de rok was dermate onpraktisch dat ze een aantal pannen omstootte en met oorverdovend gerinkel vielen ze op de vloer. De kok brulde een vloek en keerde zich om: ‘Kijk uit wat je… oh, neem me niet kwalijk, vrouwe,” en hij verschoot van kleur. “Ik dacht dat de jongens weer eens wat lieten vallen.” Hij wist zich duidelijk geen houding te geven en veegde zijn meelhanden af aan zijn schort. De jongen en de vrouw hielden ook op met wat ze aan het doen waren.
“Uhm, ga rustig door met wat u deed,” fluisterde Auda. “Ik zocht alleen maar iets te eten.”
De kok en kokkin wisselden even een blik. De vrouw nam het woord toen: “U had toch even iemand kunnen bellen, dan hadden wij gezorgd dat het klaar stond en had u op uw kamer kunnen eten. Of met Meneer.”
Het was lastig te zeggen wie in deze situatie zich het minste op zijn gemak voelde. Auda wilde zich niet laten bedienen, maar de bediendes wilden duidelijk niet dat zij hun domein zomaar betrad. De situatie werd gered door een nieuw gerinkel. Auda keek geschrokken om. Achter haar was een jongen, iets ouder dan de eerste, binnengekomen en gestruikeld over de pannen die Auda had omgestoten. In zijn armen droeg hij een flinke vis dus hij worstelde om zowel zijn evenwicht te bewaren als om de glibberige vis niet te laten vallen. Hij keek verontschuldigend naar de kok, maar toen hij Auda zag werd hij knalrood en maakte hij een onbeholpen buiging. De vis schoot naar voren en hij greep hem beet, waardoor hij zijn net gevonden evenwicht opnieuw verloor.
De machtige gestalte van Colin Lenacardi vulde de deurpost. Die greep naar voren en trok de jongen weer recht. “Voorzichtig daarmee, als het kan. Forel kost behoorlijk wat deze tijd van het jaar.” Als de situatie al ongemakkelijk was geweest tevoren, dan was die nu helemaal ondragelijk. Colin negeerde dat compleet en keek verbaasd naar Auda. “Auda, wat doe jij hier? Is er iets mis?”
“Ik zocht mijn ontbijt, echtgenoot. En eerlijk gezegd kwam het niet bij me op om iemand te roepen met een belletje,” en toen ze besefte hoe bot dat klonk voegde ze er aan toe: “…voornamelijk omdat ik het compleet vergeten was.” Om de het keukenpersoneel verdere gene te besparen vroeg ze de kokkin: “De bosbessentaartjes zien er erg lekker uit. Weet je zeker dat ik er een paar mag hebben?”
De kokkin haastte zich om enkele taartjes haar kant op te schuiven. Colin merkte op: “Pas maar op met die bosbessen taartjes. Die zijn zo lekker dat je er nauwelijks vanaf kunt blijven. Ik kan het weten, want ik kwam hier eigenlijk om twee dingen te doen. Het eerste daarvan was zo’n taartje nemen. Als je zo goed wil zijn?” Hij strekte zijn hand uit en Auda legde er een taartje in. Colin nam een hapje en zuchtte: “Bizar dat er geen God van de Kookkunst bestaat, anders waren jullie zijn hogepriesters.”
Auda wilde een buiginkje maken en zich excuseren toen Colin zich tot haar richtte: “Nu je hier toch bent Auda, ik wilde je even iets mededelen. Vanavond krijgen we een gaste. Ik weet dat ik je beloofd had om samen met je te dineren, maar ik ga je vragen om nog iemand aan de eettafel toe te laten. Het is een zakelijk diner, maar ik denk dat mijn gaste het waardeert als je er zal zijn. En ik kan je beloven, de forel zal erg lekker klaar worden gemaakt.”
Opvallend was dat, hoewel Colins stem beleefd klonk, dit in feite een mededeling was en geen vraag. Ze was wat van haar stuk gebracht en viel weer terug in haar oude manier van spreken: “Ja natuurlijk, Heer, wat u maar wilt.”
Colin keek haar even verontschuldigend aan, alsof hij wilde zeggen dat hij het niet zo had bedoeld, maar knikte haar alleen maar toe: “Mooi zo… Ik zie je graag vanavond voor het diner. Dit zullen we niet nuttigen in mijn privékamer, maar in de zaal waar ook ons huwelijksdiner was. En als je me nu excuseert, ik ga nog een taartje snoepen en dan wat voorbereiden. Ik heb heel wat te bespreken met de Douairière. Ik kan maar beter voorbereid zijn of ze eet mij op in plaats van de forel.”
Auda knipperde met de ogen: “Met Douairière bedoelt u dan… de Douairière?” In de stad Soroga waren er tientallen dames die aanspraak konden maken op de titel Douairière, maar als het ging om de Douairière dan was er maar één die dat kon zijn: De weduwe van de Zokastoc Luymen, de koopmanvorst van Soroga. Rijker dan haar echtgenoot, rijker dan het Prinsenhuis van de stad, rijker dan de Goden zelf werd er gezegd. Haar bedienden gingen in zijde gekleed en droegen gouden schoenen had Auda gehoord. Ze had ongetwijfeld een voornaam, maar eigenlijk gebruikte ze, voor zover bekend, alleen haar titel. Ze was een graag geziene gaste op elk feest, aangezien haar aanwezigheid genoeg was om de gastheers status, van welke stand hij ook was, nog jaren te verheffen. En natuurlijk was zij een meisje uit het volk, hoewel haar nederige begin niet meer aan haar af te zien was, laat staan dat ze zich ernaar gedroeg. Zokastoc en zij waren overigens niet lang getrouwd geweest, aangezien haar man tien jaar na hun huwelijk vermoord was toen hij op een handelsreis was. Over het lot wat zijn moordenaars had getroffen gingen de gruwelverhalen nog steeds. De Douairière was een gevaarlijke vijand. En Auda zou aan tafel gaan zitten met deze bijna mythische vrouw. Colin merkte haar verwarring niet op en ging door met zijn instructies. “Vooraf graag inktvis en garnalen en als toetje aardbeienijs. De Douairière heeft niet meer de eetlust die ze vroeger had, dus drie gangen zijn voldoende, helaas. Ik wil die koppige witte wijn die ik uit Kiln heb laten komen erbij geserveerd hebben. Oh, en kijk uit met de peper bij de vis. Haar maag raakt daar erg van overstuur.”
Misschien kwamen er meer instructies, maar Auda bleef er niet op wachten. Het was haar inmiddels glashelder dat het inderdaad ging om de Douairière . Met haar handen om de taartjes geklemd glipte ze naar buiten. Dineren met de Douairière… dat had ze enkele dagen geleden nog lachend van de hand gedaan. Maar nu was dat opeens niet meer zo ondenkbaar. Wat zou ze moeten doen? Waar kon ze over praten… Het voelde alsof een hand langzaam zowel haar ingewanden als haar keel samenkneep. Lucht wilde niet in haar longen, de fazant die die ze gisteren gegeten had dreigde haar lichaam te verlaten.
In paniek duwde ze een deur open. De zon scheen haar in haar gezicht en een zacht briesje streelde haar wangen. Ze stond buiten. Het was logisch dat bij een huis als dit een tuin flinke tuin hoorde, maar daar had ze nog helemaal niet bij stilgestaan. Ze stond nu op een terras waar enkele stoelen en een tafel stonden. Natuurlijk at haar echtgenoot op zwoele zomeravonden buiten.
Trillend liet ze zich in een stoel zakken. Zonder te beseffen wat ze deed verkruimelde ze een taartje met haar handen, terwijl het in haar hoofde bonsde: “Ik ga met de Douairière dineren… Ik ga met de Douairière eten…”.
Auda was een buitenkind en de elementen bezaten de eigenschap haar altijd tot rust te brengen. Na een aantal minuten blinde paniek voelde ze langzaam hoe ze wat tot rust kwam. Haar hart klopte rustiger en haar ademhaling ging regelmatiger. Het taartje was helaas gesneuveld, een gekruimelde massa van deeg en bosbessen lag op het tafelblad. Om haar gedachten wat af te leiden liep ze de tuin rond. Het was misschien niet helemaal de stijl van de rijken, maar toch wel weer die van haar echtgenoot om er een moestuintje op na te houden, waar ze in eerste instantie alleen sla zag staan en bij nader onderzoek ook erwten en enkele bonensoorten, plus een grote paarse knol waarvan ze wist dat die melanzanza werd genoemd. Toen ze doorliep zag ze ook een vijver. Op het eerste gezicht kon ze geen vissen ontdekken, maar toen ze wat beter keek zag ze een zoetwaterkreeft wegschieten tussen de waterplanten. Het schoot haar te binnen dat die ooit als delicatesse werd geserveerd. Ze begon zich serieus af te vragen of, als ze meer ging onderzoeken, ze een complete boerderij zou aantreffen. Maar als ze verder keek zag ze alleen bomen (en niet alleen fruitbomen), bloemenperken en enkele standbeelden.
Opeens zag ze een tweede vijver en verwachtte daar de vissen in. Maar toen ze die vijver nader onderzocht zag ze alleen maar helder water. Het trapje in één van de hoeken gaf aan dat het water was waar in gezwommen werd, maar eigenlijk was het daar te klein voor. Ze vond het een vreemde plek om een schuur neer te zetten, maar dat dat bleek het toch niet te zijn. Er lag een hele stapel brandhout en zwartgeblakerde stenen en er was in één van de muren een nis uitgespaard die duidelijk diende als haard. Auda vroeg zich af wat dit nu was.
Maar ondanks de verfrissende wandeling door de tuin…haar tuin?...voelde ze, toen ze terugkeerde bij haar stoel en de resten van de bosbessentaart zag liggen kwam de paniek ook weer terug.
“Ik zie dat je het taartje niet zo beviel, Auda?” klonk de stem van haar echtgenoot opeens achter haar. Hoe kon die dikke man toch zo geruisloos lopen?
Aangezien haar echtgenoot over het algemeen haar gedachten al vrij goed onder woorden wist te brengen leek het Auda slim om gewoon te zeggen wat haar nu zo dwarszat. “Het is de Douairière, Echtgenoot. Ik ben bang dat ik… nou ja… ze heeft nogal een, hoe zeg je dat..?”
“Reputatie als kenau?” vulde haar echtgenoot aan. Auda kende het woord kenau niet, maar ze begreep de strekking goed genoeg om te knikken.
“Ik had er even niet over nagedacht. Nou, om eerlijk te zijn, de Douairière zeurt al een jaar of tien wanneer ze eigenlijk met vrouwe Lenacardi mag dineren. Ze was niet uitgenodigd op ons huwelijksdiner, omdat dan alle aandacht naar haar uit zou gaan. Dat kan ze accepteren, maar als ik haar te lang bij je weg blijf houden zou ze dat als een belediging kunnen opvatten. Nu overleef ik het wel als de Douairière gekrenkt is, maar waarom aanstoot geven als het niet nodig is. Ze is een waardevol zakencontact. En ik kan meteen een ouder contract opnieuw uit onderhandelen als ze er is.”
Auda voelde weer wat kriebels. Ze kwam dus deels voor haar en er hing ook nog eens wat vanaf. “Maar Heer… echtgenoot wat als ik… iets fouts zeg?”
Colin lachte. “Dat zal wel meevallen. De Douairière is minder erg dan haar reputatie doet vermoeden en daarnaast ze kent de positie waarin je verkeert. Jaren terug zat zij in dezelfde positie.”
Colin tuitte even zijn lippen, waardoor zijn dikke wangen trilden. “En als het te spannend wordt, bedenk dan maar dat ze ook maar een mens is. Dat kan ik je bewijzen met ten minste twee anekdotes over haar. Weet je nog wat ik zei over die peper, tegen de kok? Toen ze ruim een jaar geleden hier at raakte haar darmen zo van streek door de pepers dat ze naar een gemak moest rennen… en rennen kan ze niet meer dus dat ging nog maar net goed.”
Voor het eerst sinds ze getrouwd was hoorde Auda haar eigen lach weer, zonder die ondertoon van zenuwen erin. Colin lachte met haar mee, maar werd al snel weer serieus. “Vertel haar alleen niet dat ik dat aan jou heb verteld, want ik vrees dat ze me de oorlog verklaard. Ze heeft me laten zweren dat ik het nooit door zou vertellen, dus eigenlijk pleeg ik nu meineed. En als ze echt boos op me wordt moet ik dat andere geheimpje over haar onthullen wat ik weet. Dat geeft alleen maar ellende, vrees ik, en niet helemaal mijn stijl.”
Auda wist dat het absurd was de volgende vraag te stellen, want haar man zou zo’n belangrijk geheim nooit aan haar vertellen: “Wat is dat geheim dan, echtgenoot?”
Colin tuitte zijn lippen weer op die absurde manier, en peilde haar even. “Vooruit dan, omdat er tussen echtlieden geen geheimen mogen bestaan….”
Volgende deel: De Tiende Huwelijksnacht - 6