Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 13-04-2025 | Cijfer: 8 | Gelezen: 344
Lengte: Lang | Leestijd: 28 minuten | Lezers Online: 6
Trefwoord(en): Masturberen, Pashokje, Slipje, Fetisj, Exhibitionisme, Voyeurisme, Verlangen, Neuken, Winkel,
Het Slipje
De zachte pling van het belletje boven de deur sterft langzaam weg, maar de echo ervan trilt nog na in zijn borstkas. Hij staat daar, roerloos, zijn handen nog steeds rustend op het marmeren blad van de toonbank, alsof hij zich ergens aan moet vasthouden. De stilte is verstikkend, geladen. Haar vage, bedwelmende geur lijkt nog in de lucht te hangen als een herinnering aan haar overweldigende aanwezigheid: een zoete, kruidige zweem die zich vermengt met iets dierlijks, iets van huid, van opwinding. Het hangt nog tussen de rekken, zweeft als een onzichtbare sluier over het tapijt. Zij is weg—maar de gedachten aan haar blijven.

Zijn hart bonkt. Rauw, onregelmatig, alsof het ritme van haar aanwezigheid nog steeds door zijn lijf dendert. Hij voelt zijn gezicht gloeien. Hij weet zonder in een spiegel te kijken dat zijn wangen dieprood gekleurd zijn. Het is een weerspiegeling van de innerlijke chaos die hem in zijn greep heeft. Zijn vingers trillen op het gladde oppervlak. Hij probeert zichzelf tot kalmte te manen. Adem in, adem uit. Maar het helpt niet. Zijn gedachten zijn een draaikolk.

Leen.

De naam ruist als een fluistering door zijn hoofd, zwoel en gevaarlijk. De vrouw in leer. In wit. De vrouw die hem overdonderd heeft met één blik, een glimlach waar niets onschuldig aan was. Leen. De vrouw die hem zo brutaal uitdaagde bij het pashokje. Die hem vervolgens bijna de adem benam in dat onmogelijke jurkje. Haar borsten die hij heeft mogen aanschouwen, rond en vol. Het is onwerkelijk wat er allemaal gebeurd is. Dit kan niet waar zijn. Zijn gedachten zijn een warboel, een mix van de gebeurtenissen bij het pashokje en de confrontatie daarna. Het voelt allemaal onwerkelijk, als een koortsdroom. En dan die kus... haar lippen die op zijn lippen bleven kleven. Haar adem warm tegen zijn huid. Een kus die misschien nooit plaatsvond, maar die hij vóélde. Die hij nú nog voelt. Of hij het zich verbeeld heeft of niet: hij is van zijn stuk gebracht. Volledig.

Onhandig pakt hij een stapel truien op, maar zijn handen weten niet meer wat ze doen. Zijn ogen zien enkel haar. Haar in dat jurkje—dat jurkje. Als een tweede huid, strak, sensueel, wreed. De halslijn diep genoeg om zijn adem te stelen, de zoom kort genoeg om zijn gedachten af te voeren naar verboden oorden. Zijn eigen, onthutste "wow" klinkt weer in zijn oren, beschamend luid. Het klonk zo onprofessioneel, kinderlijk zelfs. Maar hoe kon hij anders? Ze was... onweerstaanbaar.

Een klant komt binnen. Een oudere vrouw. Ze glimlacht naar hem. Hij dwingt zichzelf tot een beleefd knikje, stamelt iets over hulp, maar hij is zichzelf niet meer. Zijn lichaam is fysisch aanwezig, zijn stem zegt woorden, maar zijn geest is achtergebleven. In dat moment. Bij Leen. Zijn concentratie is volledig zoek. Hij ziet de dame kijken naar een sjaal, maar zijn geest projecteert Leens uitdagende glimlach op haar gezicht. Hij ziet haar hand langs het leer glijden, hoort haar hese gefluister bij de paskamerdeur. Hij ziet haar voor zich, haar heupen traag wiegend in dat kleine hokje alsof ze wist dat hij keek. Misschien wíst ze het. Natuurlijk wist ze het.

Verdomme. Hij moet zichzelf tot de orde roepen. Hij moet iets doen. Iets fysieks, iets aards, om weer te landen. Hij draait zich om, zijn adem zwaar, en loopt naar het pashokje dat ze gebruikte. Zijn benen voelen vreemd—licht, alsof hij zweeft. Voor het gordijn staat hij stil, zijn hart klopt nu tot in zijn keel. Hij aarzelt even, dan schuift hij de fluwelen stof opzij. Het hokje is verlaten, maar voelt nog bewoond. De lucht is warmer, geladen met iets dat niet uitgelegd kan worden. Alles is ordelijk: geen kleren op de grond, het jurkje meegenomen. Alleen... daar. In de schaduw, verscholen achter de poot van het krukje, iets kleins. Donkers. Hij knielt, zijn vingers sluiten zich voorzichtig om het fragiele stukje stof.

Een slipje.

Kant.

Haar slipje.

Zijn adem stokt. Het voelt zinderend in zijn hand, onwerkelijk. En toch—een vlaag van warmte, of is het zijn verbeelding? Het is dun, glad en fijn. Hij keert het langzaam om in zijn hand. De kleur. De delicate stof. En dan… de geur. Onmiskenbaar. Intiem. Rauw en zoet tegelijk.

Hij ruikt eraan.

Eerst vluchtig.

Dan dieper.

De geur overvalt hem. Zijn hoofd tolt, zijn maag krimpt samen, zijn onderbuik trekt strak. Het is alsof hij haar weer vóelt, haar huid, haar warmte, haar vocht. De brutaliteit van haar gebaar is onwezenlijk. Dit was met opzet. Ze wilde dat hij dit vond. Ze wíst wat het met hem zou doen.

Zijn hele lichaam staat in brand. Hij voelt het slipje branden in zijn hand, als een gloeiend merkteken. Zó dichtbij haar. Hij weet dat hij dit niet moet doen. En toch—hij stopt het, met een haastige, beschaamde beweging, diep in de zak van zijn broek. De kant schroeit tegen zijn dij. Hij ademt zwaar, trekt het gordijn dicht en keert terug naar de winkelvloer, waar de vrouw hem aankijkt met een licht verbaasde blik. Hij mompelt iets, vaag en nietszeggend, maar zijn hart is nergens meer te vinden behalve daar, in die kleine, fluwelen ruimte.

De rest van de dag wordt een waas, een vreemde, onsamenhangende droom waarin hij functioneert op pure automatische piloot. Elke stap die hij zet op het zachte tapijt van de boetiek, elk gesprek dat hij voert met een klant, elke kledinghanger die hij recht hangt, is een achtergrondgeluid, een reeks bewegingen die nauwelijks doordringen tot zijn bewustzijn. Zijn gedachten zijn gekaapt, volledig in beslag genomen door haar.

Leen.

Het beeld van haar staat onuitwisbaar op zijn netvlies gebrand. Haar ogen, vol vuur en uitdaging, die hem recht aankeken door de kier van het gordijn. Haar mond, die glimlachte, die plaagde, die onuitgesproken beloftes leek te fluisteren met elke tergende pauze, elke zachte intonatie. Haar geur – een bedwelmende mix van een duur, zoet parfum en iets anders, iets unieks, iets warms en intiems dat nog altijd aan zijn huid lijkt te kleven, of misschien is het de herinnering die zo sterk is. En in zijn broekzak, bij elke beweging die hij maakt, voelt hij het kleine, zachte propje kant. Het brandt tegen zijn dij, een constant, geheim bewijs. Het bewijs dat het allemaal echt was. Dat ze hem zag gluren, en niet wegliep. Dat ze hem koos als deel van haar spel, als publiek, als medeplichtige. Dat ze met hem speelde, meesterlijk, hem volledig uit zijn evenwicht brengend. De gedachte is tegelijk vernederend en onvoorstelbaar opwindend.

De uren kruipen voorbij met een ongekende traagheid. De klok boven de ingang lijkt te spotten met zijn ongeduld, de wijzers bewegen nauwelijks. Bij elke zachte pling van het belletje wanneer de deur opengaat, schiet zijn hoofd omhoog, zijn hart maakt een wilde sprong van irrationele hoop. Zij? Is ze teruggekomen? Voor het jurkje? Voor hem? Maar telkens weer volgt de onmiddellijke, loodzware teleurstelling als hij een onbekend gezicht ziet, een gewone klant op zoek naar iets alledaags. Vrouwen vragen hem om advies over jurkjes, over maten, over hoe iets valt. Hij probeert te luisteren, professioneel te knikken, suggesties te doen. Hij begeleidt ze naar de pashokjes, trekt gordijnen open en dicht, maar het voelt allemaal als een parodie. Hij ziet ze de jurkjes aantrekken, zichzelf bekijken in de spiegel, maar het is niet hetzelfde. Het mist de lading, de spanning, de vonk. Alles voelt te gewoon, te braaf, te voorspelbaar vergeleken met de wervelwind die Leen was. Geen enkele andere vrouw heeft die blik, die durf, die manier van bewegen die zowel elegant als rauw is. Niemand anders laat hem zo voelen – een onhandige jongen en een begeerde man tegelijkertijd.

Uiteindelijk, na wat een eeuwigheid lijkt, vertrekt de laatste klant. De opluchting die hij normaal voelt aan het einde van een lange dag, blijft nu uit. Als een robot, op pure automatische piloot, begint hij met de sluitingsprocedure. Hij controleert de rekken, telt de kassa na, de cijfers dansen betekenisloos voor zijn ogen. Hij draait de sleutel in het slot, de lichten gaan één voor één uit, de boetiek hult zich in de schemering. De winkel is gesloten. Buiten kleurt de avondlucht in diepe, intense tinten blauw en violet, een prachtig, melancholisch schouwspel. Het felle stadslicht van de straatlantaarns en neonreclames weerkaatst zachtjes in de grote etalageruiten. Binnen heerst een haast heilige, bijna gewijde stilte, alsof de ruimte eindelijk op adem komt na een dag vol vluchtige blikken, zoekende handen, het constante geritsel van textiel.

Hij zou naar huis moeten gaan. Zijn fiets staat buiten. Zijn appartement wacht. Maar hij kan niet. Zijn voeten lijken aan de grond genageld, zijn lichaam weigert te gehoorzamen aan het rationele bevel om te vertrekken. Er is iets dat blijft knagen, tintelen, roepen onder zijn huid. Een rusteloosheid, een onvervuld verlangen, een obsessieve nieuwsgierigheid die hem geen moment met rust heeft gelaten sinds zij vertrok. Hij weet met zichzelf geen blijf. Naar huis gaan voelt als vluchten, als het verbreken van de betovering. Hij wil Leen. Hij wil de herinnering, de sensatie, nog even vasthouden. Alles is stil nu. Zelfs zijn eigen ademhaling lijkt zich aan te passen aan de gewijde rust, voorzichtig en ingehouden, alsof hij bang is om de fragiele sfeer, de echo van haar aanwezigheid, te verstoren. Toch bewegen zijn voeten zich dan, bijna buiten zijn wil om, vastberaden en zonder aarzeling. Naar achteren. Door de nu donkere, stille winkel. Naar de rij met pashokjes.

Naar dat pashokje.

Het zware, paarse velours gordijn hangt roerloos in de schemering, een donker vlak in de stilte. Maar voor hem lijkt het te leven, te pulseren bijna. Als een ademend ding dat geheimen bewaart. De plek waar zij stond, zo naakt, zo uitdagend. De plek waar haar lichaam de ruimte vulde met een bedwelmende warmte en haar unieke geur. De plek waar hij, voor een paar krankzinnige, onvergetelijke momenten, alles vergat behalve háár, volledig verloren in de verboden spanning van het spel. Hij staat voor het pashokje, de lucht hier voelt anders aan, dikker, nog steeds geladen met de elektriciteit van wat er uren geleden gebeurde. Hij schuift het gordijn opzij, langzaam, alsof hij een altaar benadert. De ruimte is klein, maar nu voelt ze groots, alsof ze haar aanwezigheid er heeft achtergelaten in lagen. Hij stapt naar binnen, sluit het gordijn achter zich. De spot boven zijn hoofd werpt een zachte, amberkleurige gloed. Hij laat zich op het kleine krukje zakken, zijn handen losjes op zijn knieën, zijn hoofd achterover tegen de wand. En hij ademt.

De geur is er nog.

Niet sterk. Niet opdringerig. Maar subtiel en onmiskenbaar: leer, iets bloemigs, iets wat alleen zij kon achterlaten. Een geur als huid na opwinding, als geheimen die zich net niet laten vangen. Hij sluit zijn ogen, en ze verschijnt. Leen. Ze staat daar weer, in zijn gedachten, haar heup licht uitgedraaid, een hand rustend op het gordijn, haar lippen gekruld in die kleine, gevaarlijke glimlach. Ze draagt weer dat jurkje, dat onmogelijke jurkje dat elke grens tartte. Hij herbeleeft hoe het stof langs haar lichaam gleed toen ze zich bewoog. Hoe haar stem net iets lager klonk dan verwacht toen ze hem toesprak — alsof ze iets wist wat hij zelf nog niet wist. Zijn handen, rustend op zijn benen, trekken zich langzaam samen. Hij voelt haar dichterbij komen, voelt hoe de herinnering zich verdicht tot iets tastbaars. Elk detail is scherp: haar warmte, haar adem, de lichte siddering in zijn lijf wanneer hun blikken zich in elkaar haakten. Een trilling trekt door zijn borst. Een echo van verlangen, diep, donker, onverzadigd. Hij houdt zijn adem in, alsof hij haar anders zal verstoren. Alles wordt intenser. Zelfs zijn eigen hartslag bonkt nu in zijn oren.

Hij opent zijn ogen, kijkt naar de hoek van het pashokje waar hij haar slipje vond. En het beeld is compleet. Niet zomaar een fantasie — een herinnering, versterkt door gemis. Door wat niet was, maar had kunnen zijn. Zijn handen glijden langs zijn bovenbenen, zoekend, niet naar huid, maar naar bevestiging. Naar iets wat hij kan vasthouden in plaats van verlangen. Zijn ademhaling versnelt. Hij voelt hoe zijn lichaam reageert, niet op het hier, maar op het daar — het moment dat haar geur, haar blik, haar durf hem totaal omsloot. Hij knoopt zijn broek los. Hij maakt de knoopjes langzaam één voor één, alsof hij tijd wil rekken. Uitstel van het onvermijdelijke. Of juist een manier om het verlangen nog even op te rekken, als een snaar gespannen tot het breekpunt.

Zijn hoofd zakt omlaag. Hij blijft stil, de ogen gesloten, gevangen in de roes van haar echo. En dan — bijna onverwacht — komt het: die golf van sensatie, van hitte, van onontkoombaarheid. Alsof iets in hem knapt. Alsof haar naam zich losscheurt van zijn lippen zonder geluid. Hij buigt zich voorover, zijn handen klemmend in het zachte stof van zijn broek. Hij voelt zich overrompeld. Verteerd. Leeg en tegelijkertijd vol. De muren voelen dichterbij nu, alsof ze zich met hem meebuigen, zich samenballen rond zijn drang om haar opnieuw te ervaren, al was het maar in gedachten.

Het kanten slipje.

Zijn vingers vouwen het voorzichtig open, alsof hij een brief leest van een geliefde die al te lang stil gebleven is. De stof is licht en luchtig, maar zijn betekenis weegt zwaarder dan lood. Het is niet zomaar ondergoed. Het is haar. Het spoor dat ze achterliet. Of beter: het merkteken dat ze bewust in hem drukte. Hij houdt het omhoog in het zachte licht, laat zijn blik glijden over de lijnen van kant en zijden stroken. Alles eraan ademt haar durf, haar spel, haar geur. Hij brengt het dichter bij zijn gezicht, zijn lippen iets geopend, alsof hij niet alleen wil ruiken, maar proeven wat ze achterliet. De geur is subtiel, maar levend. Een warme, intieme mengeling van haar huid, haar parfum en iets wat niet te benoemen valt — iets dierlijks, instinctiefs, dat zich in hem nestelt als een bezwering. Alsof ze op dit kleine stukje stof een boodschap heeft achtergelaten, alleen voor hem. Geen woorden, maar aanwezigheid.

Zijn ogen sluiten zich. De wereld verdwijnt. In plaats daarvan komt zij weer tot leven — helder, scherp, alsof ze voor hem staat, net buiten zijn bereik. Leen, haar blik half uitdagend, half spelend, haar vingers rustend op haar heup. Ze zegt niets, maar ze weet alles. En hij voelt het: hij wordt niet verleid. Hij wordt gekozen. Zijn ademhaling verdiept zich, onregelmatig. Het slipje rust nu tegen zijn gezicht, zijn neus, zijn lippen — en hij laat het toe. Niet uit lust alleen, maar uit hunkering. Hij wil haar begrijpen, haar doorgronden. Wat bezielde haar om dit achter te laten? Wat wil ze dat hij hiermee doet? Of… weet ze al precies wat hij nu aan het doen is?

Die gedachte, dat ze dit voorspeld heeft, dat ze heerst over zijn gedachten zonder zelf aanwezig te zijn — het overspoelt hem. Zijn lichaam spant zich aan, een echo van de aanraking die nooit heeft plaatsgevonden. Toch voelt het werkelijker dan wat dan ook. Het maakt haar dichterbij dan ze ooit fysiek was. Hij weet dat hij hier niet eeuwig kan blijven zitten. En toch... iets in hem weigert dit moment los te laten. Hij is verder gegaan dan hij zichzelf ooit toestond — niet fysiek, maar in verlangen, in overgave. Leen heeft een snaar geraakt die sindsdien alleen maar luider is gaan resoneren. Zijn ademhaling is een ritmische echo geworden in de kleine ruimte, als het zachte hijgen van een storm die aan kracht wint. Alles aan hem is gespannen — niet alleen zijn lichaam, maar zijn hele bewustzijn, gefixeerd op de geur in zijn hand, op de gedachte aan haar, aan Leen, die naam die nu als een fluistering door zijn hoofd golft.

Hij voelt zich verloren in haar — of liever, in het spoor dat ze achterliet. De kant tussen zijn vingers is tegelijk licht als een veer en zwaar van betekenis. Zijn gedachten zijn niet langer gedachten, maar beelden. Flarden. Haar huid, haar blik, haar mond die net niet glimlacht terwijl ze hem aankijkt zoals alleen zij dat kan. En ergens in dat alles — het slipje, warm van zijn adem, nog doordrenkt met wat hij zich maar al te levendig verbeeld — ontspint zich een sensatie die buiten hem lijkt te liggen en toch diep in zijn kern ontstaat. Niet als herinnering, maar als aanwezigheid. Als verleiding in haar puurste vorm. Leen. Volledig naakt. Ze nadert hem langzaam, met die traagheid die geen onzekerheid verraadt, maar een spel is van controle. Haar huid gloeit in het schemerlicht van zijn fantasie, haar blik vlamt als die van iemand die exact weet wat ze teweegbrengt. Haar handen vinden zijn schouders. Haar knieën nestelen zich aan weerszijden van zijn dijen. Ze neemt plaats op hem, langzaam, alsof ze hem de tijd wil geven om elk detail te voelen, te onthouden. Hun lichamen raken elkaar, nog niet met druk, maar met verwachting. Ze is warm, ademt zacht, haar haren vallen als een waterval over haar schouders terwijl ze zich langzaam dichter naar hem toebuigt. Hij voelt de lichte aanraking van haar dijen op zijn bovenbenen, het gewicht van haar lichaam dat zich geleidelijk over hem heen vouwt. Haar borsten hangen voor zijn gezicht, nauwelijks een handbreedte van zijn lippen verwijderd, zwaar van vorm en nog zwaarder van betekenis. Ze bewegen subtiel mee met haar ademhaling, zachtjes deinend bij elke verschuiving van haar heupen. Alsof ze hem hypnotiseren met hun ritme, als het wiegen van een geheim.

In zijn hoofd beweegt ze. Ritmisch. Niet gehaast, niet ruw — maar in een trage, suggestieve cadans die tegelijk natuurlijk en onweerstaanbaar is. Heen en weer. Zacht drukkend, cirkelend, haar bekken die zich als vanzelf naar het zijne vormt. Zijn lichaam reageert op haar zonder dat hij het stuurt. Alles in hem richt zich naar haar toe. Zijn adem versnelt. Haar mond is nu bij zijn oor. Haar adem kietelt zijn huid, en dan fluistert ze. Woorden die hij niet helemaal verstaat, maar die aanvoelen als balsem én vuur tegelijk. Zacht, dromerig, bijna kinderlijk ondeugend — maar vol intensiteit. Ze zegt zijn naam. Of iets wat klinkt als zijn naam, uitgesproken op een manier die hem helemaal uit elkaar trekt. Elke letter een vonk.

In zijn ene hand houdt hij het slipje vast — klein, fragiel, maar voor hem een explosie van zintuiglijke herinnering. De geur, subtiel en bedwelmend, raakt iets diep in hem aan. Iets dierlijks. Iets wat hij liever niet onder ogen ziet, maar waar hij zich nu met gesloten ogen aan overgeeft. Zijn andere hand duwt zijn boxershort naar beneden en neemt zijn keiharde verlangen stevig vast. Hij beweegt, bijna gedachteloos, traag en ritmisch, gestuurd door de beelden in zijn hoofd — beelden die scherper aanvoelen dan werkelijkheid. Alsof zijn lichaam zich herinnert wat zijn geest enkel heeft ingevuld. Hij voelt zichzelf wegdrijven, alsof haar ritme hem meesleept naar een plek waar niets anders bestaat. Elk spoortje controle verdwijnt onder haar aanrakingen, haar warmte, haar nabijheid. De wereld is gereduceerd tot huid op huid, tot adem in adem, tot het zinderen van een contact dat niet volledig is, maar meer zegt dan welke climax ook. Het is geen drift meer, het is overgave. Volledige, onomkeerbare overgave. Het kant tegen zijn gezicht versterkt alles. De geur, haar geur, lijkt met elke ademteug dieper in hem te dringen, als een herinnering die hij nog niet beleefd heeft. Zijn hoofd kantelt licht achterover, ogen gesloten, mond half geopend. Hij kan haar stem bijna horen. Laag. Dicht bij zijn oor. Zacht als fluweel. Vol belofte.

De bewegingen van zijn lichaam volgen het ritme dat zij hem ingeeft in zijn fantasie — langzaam, toegevend, haast smekend. Er is geen haast. Alleen een steeds dieper wordende roes, een glijden in iets dat hij niet meer wil stoppen. Hij ademt haar naam. Niet luid. Eerder als een gedachte die ontsnapt. Een fluistering die tegen zijn eigen lippen botst en vervliegt. En op het punt waar alles in hem gespannen staat — lichaam, geest, verlangen — voelt hij de spanning een kantelpunt bereiken. Niet met lawaai, niet met schok, maar als een golf die zich onstuitbaar uitrolt. Een innerlijke storm die op stilte volgt.

Zijn adem hapert.

Zijn hand verstrakt.

En dan — terwijl haar fantasiegestalte nog steeds over hem beweegt, hem raakt, hem streelt met aanwezigheid alleen — voelt hij het komen. Het begint als een samentrekking in zijn onderbuik, klein, nauwelijks merkbaar. Maar het groeit — als een golf die zich opbouwt uit het niets, als een vonk die langzaam het hele lichaam in vuur zet. Zijn spieren spannen zich, zijn rug bolt licht naar voren, zijn ogen knijpen zich dicht terwijl een geluid, nauwelijks hoorbaar, ontsnapt aan zijn keel — een gesmoorde zucht, gedragen door het gewicht van al te lang vastgehouden verlangen. Het is niet luid. Niet wild. Het is stil, intens — een stroom die zich van binnenuit ontlaadt, als een sluipend vuurwerk in slow motion. Zijn vingers klemmen zich even steviger rond het slipje, alsof dat ene detail hem in het hier en nu houdt. En dan... breekt het. Zijn hele lichaam trekt zich samen in een reeks schokjes, als de echo van een diepere trilling, van iets wat niet alleen lichamelijk is. Het is niet enkel lust die zich uitdrukt, het is de culminatie van obsessie, fantasie, van alles wat haar aanwezigheid in hem teweegbracht.

Wanneer hij langzaam tot rust komt, voelt het alsof hij opnieuw in zijn lichaam landt — alsof hij ergens ver weg is geweest. Zijn borst rijst en daalt nog snel, zijn wangen zijn vochtig, of van zweet, of van iets anders dat hij niet wil benoemen. Het slipje ligt slap in zijn hand, maar draagt nog steeds die geladen, betoverende kracht. Zijn hoofd leeg en tegelijk gevuld met haar geur, haar stem, haar ogen. Langzaam opent hij zijn ogen weer. Het pashokje is niet veranderd, maar hij wel. Iets in hem is verplaatst. Ontwaakt. En ergens, diep vanbinnen, vormt zich een gedachte die geen rust meer zal kennen: hij wil haar terugzien. Niet als herinnering. Niet als schaduw. Maar in het echt.

Hij staart naar het slipje in zijn hand — het ligt daar als een relikwie, teder en licht, haast onecht. Niet langer louter een symbool van opwinding, maar iets wat een vreemde zachtheid oproept. Alsof hij het nu voor het eerst écht ziet. Voorzichtig — bijna eerbiedig — spreidt hij het lapje kant uit op zijn knie. Zijn vingers strijken het glad, het delicate patroon tekent zich scherp af in het gedempte licht. Dan vouwt hij het op, traag, met een aandacht die zelden aan iets zo kleins besteed wordt. Hij stopt het opnieuw in zijn broekzak. Pas dan richt hij zich langzaam op. Hij haalt diep adem, fatsoeneert zijn kleding — trekt zijn T-shirt recht, ritst zijn broek dicht met een lichte aarzeling, alsof zijn lichaam nog protesteert tegen de afstand tot de beleving van daarnet. Zijn handen glijden door zijn haar, een poging tot orde die zijn blik niet verraadt. Zijn ogen glanzen nog. Van warmte. Van hunkering.

De winkel is stil als hij het pashokje verlaat. Hij sloft naar de toonbank, het zachte tapijt dempt zijn voetstappen. Alles oogt zoals het altijd is — keurig, geordend, beheerst. Maar binnenin hem rommelt iets anders. Iets onuitgesprokens. Hij wandelt gedachteloos langs de rekken, raakt hier en daar een kledingstuk aan alsof hij op zoek is naar een spoor van haar aanraking. Dan, wanneer hij de hoek om draait en zijn blik over het vertrouwde oppervlak van de toonbank glijdt… blijft hij plots stilstaan.

De computer.

Een scherm. Een wachtende cursor.

Het duurt even voordat hij toelaat wat zijn onderbewustzijn al urenlang naar boven probeert te brengen. Een besef dat zich als een langzaam oplaaiend vuur in zijn borst nestelt: haar gegevens staan in het systeem. Haar naam. Haar adres. Haar aankopen. Zij.

Zijn vingers trillen wanneer hij de muis pakt, alsof het apparaat plots van goud is. Hij logt in met een routine die hij al jaren kent, maar nu voelt elke klik geladen, alsof elke seconde een grens verlegt.

Hij typt langzaam:

Leen.

Daar is ze. Haar volledige naam verschijnt, de letters lichten op als een fluistering in neon. Hij klikt door naar haar klantprofiel.

Adres: een huis in een statige laan net buiten het centrum.

E-mail: kort, verleidelijk eenvoudig.

Telefoonnummer: ongebruikt nog, maar nu brandend in zijn hoofd.

Maar het zijn de details eronder die hem even de adem benemen. Zijn blik glijdt er traag overheen, alsof hij ze moet vertalen naar iets tastbaars:

Maat: 44

Cupmaat: 95D

Laatst gekocht: witte tanktop, zwartlederen broekje, rode jurk — het jurkje. Dat jurkje.

Zijn hand rust op de muis, maar zijn vingers zijn verkrampt. Iets diep in hem begint te gloeien. Het is geen pure begeerte meer, nee — het is meer dan dat. Het is de illusie van nabijheid die waarheid wordt. Het slipje in zijn broekzak voelt nu niet langer als een mysterie, maar als een sleutel. Hij kent haar maten. Hij kent haar geur. En nu kent hij haar adres. Een gedachte vormt zich, eerst nog vaag, dan scherper, helderder. Als een plan. Als voorbestemming.

Hij moet haar terugzien.

Niet zomaar. Niet per ongeluk. Niet afwachtend.

Doelgericht. Voorbereid. Hij weet wat haar past. Hij weet wat haar flatteert.

Wat als hij haar iets opstuurt? Iets kleins. Suggestief. Een cadeau, zogezegd. Een geur, een stof, een boodschap tussen de lijnen.

Of…

Wat als hij zelf langsgaat? Een vergeten aankoop? Een excuus. Een kans.

Een besluit.

Een vonk.

Een begin.

Hij sluit de computer af, zijn handen zweten, zijn hart slaat als een trommel. Maar zijn gezicht is kalm. Stil. Berekenend. Alsof hij in het bezit is van een kostbaar geheim — en ergens, diep vanbinnen, weet hij dat hij meer wil. Meer geur. Meer stem. Meer aanwezigheid. Meer Leen. Hij wil haar… hij wil haar helemaal.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...