Vervolg op: Mini - 60Rond drie uur zat ik geconcentreerd te tekenen op mijn computer toen ik in de reflectie van mijn beeldscherm een bekend silhouet steels zag binnenkomen en een bekende geur rook. Zonder op of om te kijken zei ik: “Ga maar even zitten commandant Backoffice. Ben zó klaar!” “Wel potverdorie! Probeer ik hier zachtjes naar binnen te sluipen, heb je me nóg in de gaten! Kees Jonkman, hoe doe jij dat?”
Ik draaide me om. “Zoals ik al eerder heb uitgelegd: volautomatische heksendetectie…” “Bullshit!” antwoordde Joline weinig diplomatiek. “Heb je hier een camera hangen of hoe zit dat?” “Ga hier eens zitten, schat…” Ik stond op en Joline ging voor mijn beeldscherm zitten. “En let nu eens goed op het beeldscherm.” Ik liep de gang in en weer terug het bureau in.
Ze haalde haar schouders op. “Ik zie niks, behalve dit schema…” “Je focust verkeerd schat. Let op de refectie.” Weer liep ik naar buiten en naar binnen. “Aha… Nu zie ik het! Maar hoe wist je nou dat ik het was? Ik zie alleen maar een silhouet…” Ik kuste haar op haar hoofd. “Jij hebt een nogal bekend silhouet schatje. En bovendien verraadde je parfum je…” Ik moest even grinniken toen ik haar verongelijkte gezicht zag.
Ik deed de deur even dicht. Ze vroeg: “Waarom die overval, Kees? Vanavond hebben we al bezoek, morgen loopgroep en dan nog een logé waarvan ik niet weet of ik dat zo leuk vind…” Ik vertelde kort over onze conversatie tijdens de wandeling en besloot met: “Het was in eerste instantie niet mijn bedoeling om haar op die manier te testen, maar het kwam zo uit. Deze jongedame kan nog steeds bijzonder makkelijk terugvallen in de fout om haar smoeltje en figuur te gebruiken voor eigen belangen. En volgens mij maakte ze vanmiddag heel snel plannen om dat morgen te proberen. En daar wil ik haar onmiddellijk vanaf helpen, anders hoort ze niet bij DT.”
Joline knikte. “Eens. Dus: tijd voor een goed gesprekje met deze dame?” Ik knikte. “Yep. Ik overleg wel even met Fred, want ik wil niet dat wij een van zijn didactische plannen doorkruisen.” Joline knikte. “En nu wil ik een zoen”, zei Joline, “want ik wil even zeker weten dat mijn ridder niet voor andere maagden valt.” Ik knuffelde haar en fluisterde in haar oor: “Ik veronderstel niet dat juffie Marion nog maagd is. Maar dat zal ik niet gaan onderzoeken.”
Langzaam maakte Joline zich van me los en keek me doordringend aan. “Dat ga je zéér zeker niet doen, Kees Jonkman. Anders verander ik écht in de ‘blonde feeks van Gorinchem’ en neem ik die achter-achter-achterkleindochter van Kenau Simonsdochter Hasselaar mee, én je beide zussen. En gaan we jou een hele langzame en uiterst pijnlijke dood laten sterven…” Haar ogen veranderden langzaam van ‘doordringend’ naar lachend. “Maar ik geloof je op je woord dat je haar niet aan een inwendig onderzoek gaat onderwerpen.”
Ik zoende Joline. “Hé, ik heb een vak geleerd… En nee, dat is niet gynacologie. Ben wel benieuwd hoe haar conditie is… Ze vertelde daarstraks dat ze sinds de middelbare school weinig meer aan sport gedaan heeft. En dan komen de laatste maanden feesten en partijen er bovenop… Ze zal waarschijnlijk een conditie hebben als een nat vloeitje.”
“Mooi. Nóg een lesje nederigheid. En nu meneer de collega teamleider, ga ik u weer alleen laten met uw voor mij onbegrijpelijke tekening. Maar niet nadat ik een hele intieme zoen van u heb mogen ontvangen…” Ze trok me naar zich toe en even stonden we lekker te zoenen.
Terwijl we bezig waren hoorde ik de deur achter mij open gaan. En zich weer sluiten. Joline kreeg een kop als een boei. “Theo!” fluisterde ze paniekerig. Ik grinnikte. “Kóm, volgen!” We staken de gang over en liepen bij Theo naar binnen. “Je had me nodig, Theo?” zei ik, alsof er niets aan de hand was.
Hij draaide zich van zijn koffiezet-apparaat om, een brede grijns op zijn gezicht. “Ik heb ooit eens gelezen dat collegialiteit een groot goed is. Het verhoogt de productie en het welzijn van de medewerkers. Een zin uit een of ander suf managementsboek. De schrijver had gelijk. Zojuist getuige van mogen zijn. En fijn dat de doorbloeding van Joline’s gezicht in orde is… maar ik kwam even informeren hoe het met Marion gaat.”
Joline giechelde even. “Vraag maar aan Fred. Hij is mentor eerste klasse. En ze komt morgen bij ons: meelopen met onze loopgroep. Daarna blijft ze bij ons slapen. Waarschijnlijk total loss. Woensdagmorgen slepen we haar weer mee hierheen. Dan kan Fred haar verder afbeulen.”
Theo knikte. “Prima. Jullie hebben de vrije hand. Ik vertrouw jullie. Ook Fred. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als jullie haar weer zichzelf kunnen laten zijn.” “We kunnen niet toveren, Theo…” zei Joline zachtjes en hij knikte.
“Ik weet ‘t. Sorry voor de overlast die ik jullie bezorg. Ze was ooit een hartstikke leuke, spontane meid, Joline. En nu is ze een verwend, over het paard getild en egocentrisch krengetje wat denkt dat ze het centrum van het universum is…” Hij draaide zich om, boog z’n hoofd. Joline deed een stap naar hem toe. “Theo…” Zijn gezicht was verwrongen. Joline legde een hand op zijn schouder. “We doen ons best, Theo. Maar we kunnen niet in een paar dagen tijd goed maken wat anderen in jaren hebben verziekt.”
Hij knikte weer. “Kees, ik heb je speech vrijdagochtend gehoord. Aan de ene kant stond ik te applaudisseren, aan de andere kant deed het zó gruwelijk veel pijn om dat lieve meisje wat ze vroeger was, zó verschrikkelijk uitgekafferd te horen worden… Maar als dat de enige manier is, verdomme… Sorry, Joline.”
Die glimlachte. “U kunt wel een potje bij ons breken, meneer de directeur. En nu gaan wij dingen doen. En u gaat directeur zijn. Een plens water in uw gezicht gooien en de theorie uit die suffe managementsboeken omzetten in praktijk. En dat doet u volgens alle medewerkers van DT best aardig. Verdomme…” Ze glimlachte. “Sorry Theo.”
We liepen de gang op en Joline stal nog een zoentje voor ze richting Backoffice ging. “Goed gedaan meissie…” fluisterde ik in haar oor, en we gingen weer aan het werk.
Rond vier uur ging het alarm van mijn telefoon. De telefoon-app van Holtinge; de locatie gaf aan dat hij zo ongeveer voor de deur in Veldhoven stond! Ik opende de link naar de camera’s op de overloop en keek gespannen naar het beeld. Even later kwam Fred mijn bureau binnenstormen. “Alarm, Kees! Die klootzak staat voor jouw flat!” “Ik hoorde het, Fred. De telefoon gaf zojuist alarm. Waarschuw Joline! Wij gaan meteen richting Veldhoven.”
Hij was even stil. “Ik ga met jullie mee. Iemand moet jou toch tegen fouten behoeden…” Hij beende weg om Joline te halen. Een minuut later zag ik Holtinge op beeld verschijnen. Hij had een pet op, maar er was geen twijfel mogelijk. Hij inspecteerde de deur, probeerde via de ramen naar binnen te gluren en keek om zich heen. De camera bij de lift werd stukgeslagen, maar de camera die ik onder het hek had gemonteerd zag hij over het hoofd. Hij beende even heen en weer en ging toen naast de lift staan, precies zoals ik het gedacht had.
Joline kwam binnen, op de voet gevolgd door Fred. “Kees?” “Ik wees op mijn telefoon. “Holtinge staat op wacht voor de flat. We gaan er nú heen en grijpen hem. Vanavond zit hij weer achter slot en grendel of hij is dood. Even de Piraten inlichten…” Ik liep naar de groepsruimte. “Heren, er staat een crimineel bij mij voor de deur die een rekening met Joline wil vereffenen. Wij gaan nú naar Veldhoven. Als ik morgen later ben, heeft dat ermee te maken. Vertel tegen Angelique dat het etentje vanavond niet doorgaat. Uitleg volgt.”
Zonder antwoord af te wachten stormde ik de ruimte uit. “Instijgen.” Fred en Joline renden achter me aan en ik startte de auto. De eerste drie minuten moesten we ons door het stadverkeer wurmen, maar op de snelweg gaf ik gas. “Kees… 180 is een tikje aan de snelle kant voor Nederland, dat weet je hé?” “Boeit me nu even niet, Fred. Als we politie tegenkomen, hebben we ten minste versterking.” Hij grinnikte. “Zo kun je ook bekijken…”
“Over versterking gesproken…”, zei Joline plotseling, “kunnen we Ton niet inlichten en vragen of hij…” “Prima idee! Ik hoop dat hij tijd en gelegenheid heeft. In mijn telefoon staat z’n nummer.” “Weet ik uit m’n hoofd, Kees…” Fred zat op zijn telefoon de camerabeelden te bekijken. “Geen verandering… Hij zit op z’n gemakje naast de lift. Ik zeg het wel als hij andere dingen gaat doen.”
Even later hoorde ik: “Ton? Met Jolien! Holtinge staat bij Kees z’n flat! Wij zijn nu op weg daarheen. Kun jij ook…” Even was het stil. “Je bent een schat! En je kerels ook!... Kees? Ton vraagt wat hij moet doen.” “Neemt hij z’n mannen mee? Laat ze dan een cordon om mijn flat leggen en als het even kan de auto van Holtinge onklaar maken. Een grijze, ouwe BMW 5-serie, 3e generatie. Kenteken volgt.” Vanaf de achterbank klonk de bas van Fred. “Kenteken is Pappa Tango-Lima Tango-48.” “Heb je dat, Ton?” Ton bevestigde en even later verbrak Joline de verbinding. “Hij legt met tien man een cordon rond de flat. En die auto kan straks niet meer voor- of achteruit, zei hij.”
Fred gromde. “En nu wij. Wat doen wij?” Ik dacht even na. “Hij zit naast de lift. Zal ondertussen wel gewend zijn aan de geluiden van de lift. Joline, jij blijft beneden, bij je broer. Fred, jij en ik pakken de lift tot de zevende verdieping, dan de trap. Geruisloos. Dan komen we naast hem uit, maar vanaf een andere kant, waar hij ons niet verwacht. Vlak voordat we hem grijpen, kijken we op de app of hij er nog steeds zit. Daarna vallen we hem als twee betonblokken op z’n nek. Hij zou gewapend kunnen zijn; de vorige keer had hij een nogal fors mes bij zich.” Als we hem hebben, binden we hem vast tot de BSB komt. Want die wil ik erbij hebben, niet de politie. En wie weet kunnen we de naam van die politiemol uit hem krijgen…”
“Dát zou helemaal mooi zijn, Kees… Ondertussen nog steeds geen verandering: meneer is aan z’n tweede shaggie bezig. Hij lijkt nogal zeker van z’n zaak.” Toen we Veldhoven binnenreden kreeg Joline die mijn telefoon in handen had, een app van Ton. “BMW klem. Wij in positie.” “Mooi. Joline, ik zet je af bij de kruising voor de straat naar de flat. Ik denk dat daar wel mannetjes van Ton staan.”
“Oké. Wees voorzichtig jongens!” Ik keek naast me; in de ogen van Joline was geen angst te zien. Ik klopte op haar been. “Zó gepiept… ’t Is maar een straatschoffie. Geen Taliban.” Bij de bewuste kruising stond Ton. In gevechtspak. Joline stapte uit. “Jolientje… Blijf bij deze jongeman. Hij is jouw bodyguard. En ik heb verbinding met hem. Ik ga met Kees mee.” De ‘jongeman’ was degene die Holtinge gefouilleerd had in Ter Aar. Ongeveer hetzelfde postuur als Fred. Ik stak een duim op en Ton stapte in.
“Ton, welkom aan boord. Die vleesmassa achterin heet Fred. Met hem heb ik in Afghanistan gediend, hij was mijn mitrailleurschutter. Fred, dit is Ton, broer van Joline.” Ze gaven elkaar een hand. “En nu, Kees?” Ik legde de situatie uit en eindigde met: … “en voor hij het weet heeft hij drie volwassen kerels op z’n nek, in plaats van één Joline. Daarna gaan we even indringend met hem praten, want hij kent de naam van een politie-mol. Vervolgens lichten we de BSB in en die zal dan met blauw-blauw en sirenes vanuit Soesterberg deze kant uit razen. Zij mogen hem meenemen.”
Ton knikte en ondertussen had ik de auto voor de garagebox neergezet en reed naar binnen. We stapten uit en keken elkaar aan. “Oké lui… Rock and roll!” De liftdeuren gingen open, we stapten in en ik drukte op de zevende verdieping. “Staan jullie telefoons op stil?” vroeg Ton. Fred knikte. Ik keek op het beeldscherm van de mijne. Nog steeds geen verandering. Holtinge zat nonchalant naast de lift, op z’n hurken. “Da’s goed! Zo kan hij minder snel overeind komen.” Fred keek met me mee. De lift stopte en we deden de deur open. Fred gebaarde dat hij voorop ging, ik volgde hem op z’n hielen en Ton daarachter. We slopen de trap op. Gelukkig was er niemand.
Op de achtste verdieping keek ik voor de laatste keer op m’n telefoon: geen verandering. Ik stak m’n duim op naar Fred en hij liep de trap op, ik vlak achter hem en Ton sloot de rij. Ongelofelijk hoe stil die honderdtien kilo kon bewegen… Bij de laatste hoek konden we de geur van de zware shag al ruiken. Fred keek om en ik gaf hem het teken om voorwaarts te gaan. De laatste twee treden namen we in één keer en vlogen de hoek om.
Fred ramde hem om en ik sprong op zijn rug en draaide zijn rechterarm hard om. Ik zag zijn linkerhand naar zijn broeksriem gaan. “Linkerhand!” Fred zette zijn knie erop en Holtinge vloekte. “Gaan we niét doen, vriendje. Wees verstandig en ga héél stil zijn, anders krijg je er spijt van!” Hij trok zich er weinig van aan en probeerde onder me vandaan te komen. “Hé lastpak, ome Fred moet toch niet boos worden hé?”
Fred drukte zijn halsslagaders dicht. Even later hield het gespartel op. “Zo. Bewusteloos, maar zonder zichtbaar letsel. Altijd fijn.” Snel fouilleerden we hem en een pistool kwam tevoorschijn wat Ton héél voorzichtig met een zakdoek beetpakte. Ik herkende het ding. “9mm Makarov. Russisch voormalig dienstpistool. Simpel te koop in het illegale circuit.” Verder kwam er weinig bijzonders uit zijn zakken. Geen telefoon, wat los geld, shag, aansteker, sleutels. “Neem ‘m maar even mee naar het achterterras jongens.”
Fred slingerde Holtinge op zijn nek en liep achter me aan; Ton droeg de inhoud van zijn zakken. Ik deed de deur open en vervolgens de deur naar het terras. Uit de studeerkamer haalde ik wat brede tiewraps waarmee we hem zittend op een stoel vastbonden. Armen gespreid aan de balustrade, benen gespreid en vast aan de stoelpoten. Een Afghaanse politieman had me ooit verteld dat deze houding een mens zich uiterst kwetsbaar laat voelen. En dat was exact wat ik wilde. Zijn uitzicht: een blinde muur.
Uit de slaapkamer pakte ik mijn buks en ging op een stoel tegenover hem zitten. Fred keek me vragend aan en Ton grijnsde. “Dat vriendje van jou ken ik nog…” Ik knikte. “Bel jij Joline even?”
“Niet nodig…” Hij pakte een portofoon uit z’n zak. “Alle stations, hier Romeo, vijand uitgeschakeld. Blijf in positie. Nadere bijzonderheden volgen. Stuur mevrouw maar naar boven. Uit.”
“Fred, bel je vriendjes bij de BSB maar. Ondertussen gaan wij meneer hier wat vragen stellen.”
Fred knikte. “Ton kun jij een emmertje water halen? Koud graag.”
Hij grinnikte en kwam even later terug met een volle emmer water. “Gooi de helft maar over ‘m heen, dan wordt hij wel wakker.” En dat klopte. Met een boel gerochel kwam Holtinge bij. Gerochel wat even later in vloeken overging toen hij merkte dat hij vastgebonden was.
Toen hij z’n ogen opendeed was het eerst wat hij zag de loop van mijn buks die tien centimeter van zijn neus verwijderd was.
“Zo. Da’s de tweede en tevens de laatste keer dat wij elkaar zien, Holtinge. En deze keer kom je er niet zo makkelijk mee weg. Ik had je de vorige keer gewoon overhoop moeten schieten en met een blok beton aan je poten in het kanaal moeten flikkeren. Maar misschien geef je me dit keer een goeie reden. Vertel eens: Wie is die politieman waar jij zulke goeie vriendjes mee bent?” Hij keek van de loop van de buks naar mij en Ton. “Val dood.” “Kijk eens achter je, Holtinge. De kans op doodvallen is voor jou wat groter. Twee tiewraps losmaken en je vliegt. Héél even.” Hij draaide zijn hoofd en zag toen pas dat hij op bijna 30 meter hoogte aan een hek vastzat.
Toen hij weer naar mij keek, zette ik de buks op ‘vuren’. “Vriendje, dit is slechts een luchtbuks. Natuurlijk niet te vergelijken met dat macho pistool wat jij op zak had. Maar hij is geruisloos en dat is een voordeel. Ik zal even laten horen wat dit ding doet.” Ik zette de laserpointer aan, richtte op het staal van de balustrade vlak naast zijn hoofd en vuurde. Een venijnig ‘pinggg’ van de ricochet klonk.
Meteen grendelde ik de buks en richtte op zijn kruis. “Kijk even naar je noten Holtinge. De kogel komt exact waar die laserdot nu is. Ik wil de naam van die politiemol. Je hebt vijf seconden.” “En ik zou het maar heel rap zeggen, Holtinge, want anders neem ík die buks over en schiet je hele trieste lichaam langzaam maar zeker aan gort.” Joline’s stem klonk anders dan ik ooit gehoord had: zo kil als een diepvries.
“Oké, oké… niet schieten! Hij heet Yuri van Velszen en is hoofdinspecteur in Utrecht… Fred ging naar binnen, al druk bezig met zijn telefoon. Ik keek Holtinge aan. “En wat was jij hier van plan?” Hij haalde zijn schouders op. “Háár te grazen nemen…” Hij knikte naar Joline.
“Nou, dat is dan mooi mislukt, prutser. Binnen nu en een uur zit je wéér in een arrestantenwagen, alleen nu niet van de politie. En je vriendje kan je niet meer helpen, want die wordt ook gearresteerd. Waarschijnlijk zit je binnen een week in Frankrijk. Er loopt een internationaal arrestatiebevel tegen je wegens moord…”
Hij werd bleek. “Tja, lullig voor je hé? De Franse gevangenissen zijn niet zo comfortabel als de Nederlandse. Héél onverstandig als je daar je zeepje laat vallen…”
“Wat willen jullie hebben dat je me laat gaan?”
Joline antwoordde. “Je leven. Je vertrekt alleen maar tussen zes planken uit Veldhoven. ’t Zal wel een heel klein kistje zijn, want er blijft natuurlijk weinig van je over als je 25 meter omlaag dondert. Geef mij die buks maar Kees, dan zal ik ‘m even voorbereiden. Als ik met ‘m klaar ben, springt hij uit zichzelf over de balustrade. Doe maar een prop in z’n mond, anders maakt het veel te veel herrie. En natuurlijk een plastic zeiltje onder z’n trieste kont, want hij zal zo meteen wel weer in z’n broek poepen.” Joline’s stem was nog steeds ijskoud.
Ton liep naar binnen en kwam even later terug met een paar theedoeken en maakte aanstalten om een prop in Holtinge’s mond te doen. “Haal die meid weg! Ik doe alles wat jullie zeggen, maar haal die meid bij me weg!”
Ton boog zich naar hem toe. “Kijk eens op mijn naamplaatje, sukkel. Boogers. Dezelfde achternaam als Joline en dat klopt. Het is mijn zus. En degene die aan mijn zus komt, is zo goed als dood.” Ik zette de buks stiekem op ‘safe’en gaf hem met een knipoog aan Joline. Die ging tegenover Holtinge zitten, die aan zijn boeien rukte.
“Een rotgevoel hé Ray, als je vastgebonden bent… En mensen gaan dingen met je doen die je niet wilt. Maar ja, daar heb jij wel ervaring mee. Dat ene meisje wat je invalide hebt geslagen, een moord in Frankrijk, en je poging om mij te grijpen in ter Aar. Dat mes had je daar niet bij je om samen met mij aardappels te schillen, denk ik… En nu ben je zelf de sigaar…Lullig voor je... Hoewel dat nu een wat ongepaste opmerking is, want die heb je zo meteen niet meer.”
Fred kwam naar buiten. “Meneer van Velszen krijgt bezoek op zijn bureau. Ze verdachten hem al, maar dit was de druppel.” Hij keek Holtinge aan. “Heb je toch nog wat goeds in je leven gedaan…”
Hij keek naar Joline. “Laat ‘m toch in z’n sop gaarkoken, Jo. Zonde als jij je vingers aan hem brandt.” Ze keek Fred aan en glimlachte. “Het is best wel leuk om even toneel te spelen en de bitch uit te hangen…” Ze gaf de buks aan mij terug. Holtinge begon Joline uit te vloeken. Ik schakelde de laser weer in en richtte op zijn neus. “Klep dicht. IK speel geen toneel en je begint me de keel uit te hangen met je lawaai."
Het was meteen stil. Dat duurde een paar minuten. Toen begon hij te smeken.
“Laat me gaan… Jullie krijgen zoveel als je hebben wilt als je me nu laat gaan en dan zal ik me nooit meer laten zien!”
De laser ging weer aan, gericht op zijn kruis. Het had resultaat: het werd weer stil. “Nog één woord, en ik druk af, Holtinge. Ik ben je gejammer zat.”
Ton haalde een paar glazen fris die we rustig opdronken. Fred keek hem minachtend aan. “Jammer joh, geen beschermers meer. Hector Malot heeft daar een boek over geschreven, weet je dat? Het heet ‘Alleen op de wereld’. Hele trieste lectuur. Past wel bij je.” Hij richtte zich tot Ton. “Zorg even dat jouw kerels op de hoogte zijn van de BSB. Anders hebben we beneden een forse knokpartij tussen vriendjes.” Ton grinnikte. “Is al geregeld. Ze staan klaar om ze te ontvangen.”
Tien minuten later hoorde we sirenes in de verte. “Daar zul je ze hebben.” De sirenes stopten op enige afstand. Een minuut daarna kraakteTon’s portofoon. “Romeo, hier Alfa. KMar komt naar boven. Vier man. Uit.” Ik ontlaadde de buks en legde hem weer in de slaapkamer. “Het staat zo slordig als ze mij voor m’n noten schieten…” Fred liep naar binnen. “Ik doe wel even open.” We hoorden voetstappen in de kamer en er stormden vier zwaar bewapende kerels in zwart het balkon op.
“Goede middag heren. Als jullie Ray Holtinge zoeken: dat bundeltje ellende aan de balustrade is ‘m. Ik stel voor dat we even binnen praten; ik heb er geen zin in dat meneer Holtinge dingen hoort die niet voor zijn oren bestemd zijn.”
Eén van de mannen in het zwart, met de sterren van luitenant op zijn uniform, antwoordde. “Niet nodig. Hij wordt meteen weggebracht. Eén momentje.” Hij wendde zich tot Holtinge. “U staat onder arrest wegens verdenking van moord, fraude, afpersing en mishandeling. Alles wat u zegt kan en zal tegen u gebruikt worden. Maak ‘m los van de balustrade, handboeien en voetboeien om en neem ‘m mee naar beneden. Ik praat even met de mensen hier.” Twee van de drie wachtmeesters deden hun werk vlot, de derde bleef naast zijn luitenant staan. Holtinge gromde toen hij werd vastgemaakt: “Wij komen elkaar nog wel eens tegen, klootzak…” Ik boog me naar hem toe: “Heb je wel eens van de guillotine gehoord, Ray? Denk dáár maar eens over na.” Het laatste wat ik zag was een wit gezicht, daarna kreeg hij zak over zijn hoofd en werd hij afgevoerd.
De luiteant stak zijn hand uit. “Luitenant Van Hooff. En u bent?” “Kees Jonkman. En dit is Fred van Laar en luitenant Ton Boogers. En die charmante dame is mevrouw Joline Boogers. Meneer Holtinge zat achter háár aan…”
Ik vertelde hem in het kort hoe de vork in de steel zat en eindigde met: “en zijn auto staat nog hier voor. Grijze BMW 5-serie, kenteken PT-LT-48. Wellicht ook interessant. Zijn telefoon ligt er waarschijnlijk in.” Van Hooff pakte zijn portofoon en gaf opdracht de auto te zoeken en zorgen dat hij mee ging. Ik gaf hem de sleutels.
“Dank… Formeel zou ik u allen mee moeten nemen om te horen. Heb ik nu geen tijd voor. We moeten eerst die verdachte veilig opbergen. Houdt u zich morgen ter beschikking. Hoe kunnen we u bereiken?” We gaven hem onze 06-nummers. “Merci. Voor het oppakken van deze verdachte, maar ook voor het doorgeven van de naam van de mol bij politie Utrecht. Die is ondertussen ook gearresteerd. Ik moet gaan.” “Wacht even collega…”
Ton liep de kamer in. “Onze vriend had nog wat meer bij zich. Het kan zijn dat mijn vingerafdrukken op dat pistool staan, maar alleen onder op de kolf. En het ding is waarschijnlijk geladen, maar ik ken het niet, dus ben ik er af gebleven.” Ik grinnikte om zijn voorzichtigheid. “Joline, kun jij een paar huishoudhandschoenen pakken? Luit, ik ken de Makarov wél; ik kan ‘m wel even ontladen, met uw toestemming.” Ik trok de handschoenen aan, haalde het magazijn er uit en trok de slede naar achteren. Eén kogel viel uit de kamer; Fred ving hem op. De loop was leeg, de slede naar voren laten gaan en in een veilige richting afdrukken. “Hoe kent u dit wapen?” De luitenant keek me argwanend aan. “Loop maar even mee, luit.” Ik ging hem voor naar mijn kledingkast en pakte mijn nette uniform. “Dit pak heb ik acht jaar geleden voor het laatst gedragen, toen ik ontslag nam bij de KL. Ik ben Bosnië en Afghanistan-veteraan. Meneer van Laar was mijn mitrailleurschutter in Afghanistan. Verder nog vragen?” Hij grinnikte. “Voorlopig niet. Dank jullie wel. Morgen krijgen jullie waarschijnlijk een telefoontje met het verzoek, let wel: het verzoek om eens te komen praten. Waarschijnlijk in Soesterberg, dat weet ik nog niet. Tot ziens.” Hij beende de kamer door en keek naar de foto uit Afghanistan. “Spotters Peak?” Ik knikte. “Ook vaak genoeg op uitgekeken.” Hij keek me aan. “Goed werk sergeant. Dank u wel.” Hij liep de voordeur uit en Ton, Fred, Joline en ik hingen over de balustrade te kijken hoe de kleine colonne vertrok, inclusief de BMW van Holtinge.
“Ton, roep je kerels naar boven. Borreltijd.” Hij keek me aan. “Ze mogen niet drinken in diensttijd, Kees, dat weet jij evengoed als ik.” “Lul niet, luitenant Boogers, of ik stuur mijn zus op je af Of je eigen zus. Bovendien is het al ver na vijven.” Hij grinnikte, pakte de portofoon en zei: “Alle stations, hier Romeo. Boven verzamelen. Iedereen. Uit.” Joline ging achter de laptop zitten. “Even een mail sturen naar Amersfoort, Malden, Berg en Dal en Wageningen om mede te delen dat die hufter weer is opgeborgen.” Tien minuten later zat de flat redelijk vol. Joline en ik waren even druk met het ronddelen van drankjes en toen nam Joline het woord. “Heren… Sommigen van jullie heb ik al eerder gezien, anderen nog niet, maar… voor de tweede keer hartelijk dank dat jullie ons wéér wilden helpen. Hopelijk voor de laatste keer. Proost!” Een uur en wat broodjes later gingen ze weg. Ton bood aan om Fred naar huis te brengen. “Ik was toch van plan om naar Wageningen te gaan; Rhenen is maar een klein stukje om.”
En na een paar knuffels van Joline en handen van mij waren we weer alleen. Joline plofte op de bank. “Zo. En nu ben ik óp, maar ik sta nog stijf van de adrenaline. Geef mij alsjeblieft een groot glas wijn, Kees en zet de fles er maar naast. Die gaat leeg vanavond.” “Nou, ik denk dat je hooguit de helft krijgt, schat. De andere helft gooi ik naar binnen.” Ik pakte een mooie fles wijn uit de kast. “Deze fles is wél exclusief. Komt niet van de Aldi, maar van Pa en Ma. Gekregen bij de mijn bul-uitreiking. En dit lijkt me een priima gelegenheid om hem leeg te drinken.” Joline schudde het hoofd. “Nee. Gaan we niet doen, Kees. Pak maar zo’n fles Aldi-wijn. Smaakt prima. Het is zonde om zo’n bijzondere fles te gaan drinken met alleen maar het doel om snel in slaap te donderen. Van die wijn moet je genieten.” Plotseling schoot me iets te binnen. “Maar voordat we dat doen en hier half-lazarus liggen te wezen, schrijf ik nog een mailtje naar Theo. Maak jij de fles maar open.” Ik pakte de laptop. “Theo, sorry dat ik vanmiddag de deur uitvloog. Fred, Joline, haar broer en ik hebben de klootzak te pakken gekregen die achter Joline aan zat. Hij is gearresteerd, maar waarschijnlijk moeten we morgen opdraven om gehoord te worden. Je hoort van ons. Groet, Kees en Joline.” Send. “Zo, die is ook geïnformeerd… Ik pakte een andere fles uit de keuken en ontkurkte deze.
Een piepje van de computer gaf aan dat er mail was. Van Theo. “Proficiat! Ik zie jullie wel verschijnen. Of niet, als je in de nor zit. Gr Theo en Gertie. “Lekkere humor heeft die baas van ons…De droogkloot.” Joline schonk de wijn in en we tikten de glazen tegen elkaar aan. “Proost, schat…” Joline keek me aan. “Nu zijn we écht van ‘m af, hé?” Ik knikte. “Het zou me niets verwonderen als hij volgende week in Frankrijk zit. Zou Chateau d’ If nog in gebruik zijn? Lijkt me een mooi plekje voor ‘m…”
Joline keek me nadenkend aan. “Die naam zegt me wel wat, maar… Ik kom er niet op. Help!” Ik grinnikte. “Het boek van Alexandre Dumas: ‘De graaf van Monte Christo’. Hij wordt opgesloten in Chateau d’ If, een gevangenis op een rotseiland voor de haven van Marseille, ontsnapt, en neemt wraak op alles en iedereen die ‘m ooit dwars heeft gezeten. Of zo… Ik heb het boek nooit uit kunnen lezen. Deprimerende literatuur. In ieder geval was het een wat minder fijne plek, om maar eens een eufemisme te gebruiken. Lijkt me uitstekend geschikt voor hem.” Joline gromde. “Alcatraz lijkt me ook prima…” “Bijna hetzelfde concept, schat. Ook een rots in een haven met een bajes erop.”
Joline keek waarderend naar haar glas en ik sloeg mijn arm om haar heen. “Nou moet je me even vertellen schat… Stond jij nou écht toneel te spelen toen je ‘m vertelde dat jij hem wel even zou voorbereiden op z’n eigen dood?” Ze keek me aan. “Ik zag de blik van angst tijdens mijn eerste toespraakje. Dat was al genoeg. Hij scheet zeven kleuren stront, de laffe hond. En daarna nóg een keer, toen jij het woord guillotine liet vallen. Ik heb m’n lolletjes wel gehad vanavond.” Ik keek haar schuin aan. “Nee meneer Jonkman, het enige lolletje vanavond is deze bel wijn. En als de fles leeg is, mag je me waarschijnlijk naar bed dragen. Of ik ben te zat om nog te lopen, óf ik slaap. Hier, vul maar bij!” Ze hield haar bijna lege glas voor me en ik vulde het tot de helft. Joline trok een pruillipje.
“Niet meer?” “Dit zijn vrij grote glazen lieverd én het is een vrij stevig wijntje. Het staat niet zo netjes om morgen met een zware kater en dito kegel verhoord te worden…” Joline giechelde. “Als ze dan met zweepjes beginnen, heb ik er misschien nog lol van…” Ik zuchtte overdreven. "Dan moet je er natuurlijk wél op gekleed zijn: doorzichtig zwart bloesje, kort rokje, netpanty en zwarte lipstick...Of helemaal in het leer natuurlijk."
Joline keek me met afgrijzen aan. "Nog in geen honderd jaar, Kees Jonkman..."
Rustig dronken we onze glazen leeg. “Overeind mevrouw, dan begeleid ik u naar het bed.” Ze stond écht een beetje te wankelen op haar voeten. Ik kleedde haar uit terwijl ze op bed lag. “Even de boel afsluiten; ben zó terug.” En toen ik terugkwam was Joline al diep onder zeil. Maar goed ook. Ik kleedde me stil uit en ging voorzichtig naast haar liggen. Wát een dag… Ik lag nog lang wakker, ondanks de wijn.
Volgende deel: Mini - 62