Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 06-03-2025 | Cijfer: 8.7 | Gelezen: 168
Lengte: Lang | Leestijd: 22 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Dwang, Middeleeuwen, Pater,
De Ondervraging
Ondervraging van de overlevende soldaat, Kasteel van Montfort, Normandië - september 1066

ROBRECHT

Robrecht rent.

Zijn borstkas schokt met elke ademhaling, zijn keel is droog en zijn benen branden. Zweet parelt op zijn voorhoofd en druipt langs zijn slapen, vermengd met het stof dat aan zijn huid kleeft. Zijn voeten slaan een drukkend ritme op de keien, als een dreunend bewijs van zijn wanhoop. De zware houten kasteelpoort doemt voor hem op. Het is zijn enige uitweg.

"Hé, jij daar!" klinkt een harde, bulderende stem. De woorden kerven door de stilte. Robrecht voelt hoe zijn ruggengraat verstijft. Die stem. Mechyel. De witte pater. Boven aan een stenen trap staat hij, gehuld in zijn witte habijt dat bijna zilver lijkt in het felle zonlicht. Zijn blik is ijzig, doordringend, een roofdier dat zijn prooi al in zijn klauwen heeft voordat het zich er zelf van bewust is. Robrecht maakt de fout om om te kijken. Slechts een fractie van een seconde. Het is genoeg. Zijn pas stokt, zijn spieren spannen zich aan, alsof de grond zelf hem vasthoudt. Maar dan breekt zijn instinct door de verlamming heen. Niet stoppen. Niet nu. Hij zet zich af, sneller nu, zijn versleten laarzen schrapen over het grind. De poort is dichtbij, nog drie passen, nog twee—

Dan doemt er een gestalte op uit de schaduw. Een soldaat. Breed, sterk, gehuld in maliënkolder die knarst bij elke beweging. De zon kaatst af op zijn helm, het staal van zijn speer glimt als een slangenbeet. Met één resolute stap zet hij zich voor de poort. "Geen stap verder," gromt hij. Zijn stem is even onwrikbaar als de kasteelmuren om hen heen. Robrecht komt schuivend tot stilstand, zijn adem stokt, zijn ogen flitsen van de poort naar de soldaat. Nog maar een armlengte verwijderd van vrijheid. Maar het voelt alsof er een kloof tussen hem en de uitgang gaapt.

Achter hem klinken voetstappen. Rustig. Berekenend. Mechyel komt dichterbij. "Je rent, Robrecht," zegt de pater zacht, alsof hij een kind terechtwijst. "Wat denk je dat dat betekent?" De woorden omklemmen Robrechts keel als een strop. Schuld. Robrecht blijft staan, zijn borst gaat hevig op en neer terwijl hij probeert zijn ademhaling onder controle te krijgen. Hij zucht diep, zichtbaar nerveus, en draait zich langzaam om, zijn schouders licht gebogen alsof hij het gewicht van de wereld op zich draagt. Hij dwingt zichzelf omhoog te kijken, maar zodra zijn blik die van Mechyel kruist, buigt hij zijn hoofd instinctief, als een hond die zijn meester vreest. "Neemt u mij niet kwalijk, eerwaarde," stamelt hij, zijn stem rauw van spanning. Zijn mond is droog, zijn keel strak. "Ik… ik kon me niet voorstellen dat u mij zou willen spreken. Ik ben maar een eenvoudige—" Zijn stem sterft weg. Zijn gedachten buitelen over elkaar heen, verstrikt in paniek. Wat moet hij zeggen? Wat zal Mechyel accepteren als excuus?

Boven hem klinken langzame, gedempte voetstappen. Mechyel daalt de stenen trap af, zijn bewegingen beheerst, berekend. Zijn handen blijven verscholen in de wijde mouwen van zijn witte habijt, alsof hij geen haast heeft. Alsof hij al weet hoe dit zal eindigen. De stilte tussen hen rekt zich uit, verstikkend en dwingend. Robrecht durft amper te ademen. Dan spreekt Mechyel. Zijn stem is laag en strakgetrokken van dreiging. "Eenvoudig of niet," zegt hij traag, zijn blik priemend als een mespunt. "Dat bepaal ík wel." Hij blijft staan, net ver genoeg om afstand te bewaren, maar dichtbij genoeg dat Robrecht de geur van wierook en leer kan ruiken die hem altijd omgeeft. Zijn ogen flikkeren—onverbiddelijk, berekenend. "Kom hier." De woorden snijden als een zweepslag. "Voor ik je laat opsluiten in de kerkers."

Robrecht slikt moeizaam. Zijn voeten voelen als lood, maar hij dwingt zichzelf een stap naar voren te zetten. Zijn spieren trillen onder zijn tuniek. Niet rennen. Niet aarzelen. Niet te zwak lijken. Elke verkeerde beweging kan hem de das omdoen. Achter hem schuift de soldaat nauwelijks merkbaar met zijn speer. Een subtiele waarschuwing. Er is geen ontsnappen mogelijk. Mechyel glimlacht kort, maar het is geen geruststelling. Het is een koud, leeg gebaar, alsof hij de smaak van macht even op zijn tong proeft. Robrecht voelt het. De val is dichtgeklapt.

Gedwee zet Robrecht opnieuw een stap naar voren, zijn bewegingen langzaam en berekenend. De spieren in zijn benen zijn strak van alertheid. Zijn blik is voortdurend gericht op de witte pater, die onverstoorbaar blijft staan, zijn handen verborgen onder de lange, witte mantel. Als Robrecht uiteindelijk dicht genoeg is, kijkt hij vragend naar de pater, zoekend naar een teken, een woord—iets. Maar Mechyel laat hem zweten in de ondraaglijke stilte. De geestelijke kijkt hem strak aan, zijn lippen verstijfd in een dunne lijn van minachting. Dan, zonder een woord, strekt hij langzaam zijn arm uit en maakt een klein, neerbuigend handgebaar. De boodschap is duidelijk. Kniel. Een ijskoude rilling trekt door Robrechts ruggengraat. Hij aarzelt, al is het maar een fractie van een seconde. Dan zakt hij gehoorzaam door zijn knie en buigt hij diep voorover. De geur van stof en wierook vult zijn neus terwijl hij de slanke, bleke hand van de pater aan zijn lippen raakt. De huid is kil en droog, alsof alle leven eruit is gezogen. Nog voor hij overeind komt, voelt hij het al—Mechyels blik die over hem glijdt. Een scherpe, berekenende inspectie. Van zijn doorweekte tuniek die aan zijn huid kleeft. Zijn bezwete haren die in zijn nek plakken. Zijn versleten laarzen, stoffig van de reis. Mechyel ziet alles. Beoordeelt alles.

"Gisteren," sist de pater uiteindelijk, zijn stem laag, dreigend. "Werd de kasteelheer overvallen door een troep bandieten. Jij wist als bij wonder als enige te overleven." Zijn ogen vernauwen zich tot smalle spleetjes. De woorden verlaten zijn mond als een slang die zich uit een donker hol wringt, sissend, giftig. Robrecht knippert snel, nerveus. Zijn blik schiet even naar de grond, alsof daar een antwoord verborgen ligt. "Eerwaarde, ik… ik heb alles al verteld aan mijn meerderen." Zijn stem trilt net iets te veel.

Een kleine beweging van Mechyels kaakspieren verraadt zijn ergernis. Zijn vingers spannen zich rond de rand van zijn mantel. "Ik wil het van jou persoonlijk horen," zegt hij langzaam, bijtend. Geen geschreeuw, geen uitbarsting—maar dat maakt het alleen maar erger. "Hier. Nu." Robrecht knikt haastig, maar Mechyel is nog niet klaar. Hij leunt een fractie naar voren. "En als ik ook maar het vermoeden krijg dat je liegt…" Hij laat de dreiging onafgemaakt in de lucht hangen. Maar hij hoeft het niet te zeggen. De kerkers. De folterkamer. De ijzeren tangen en de roestige messen. Robrecht voelt zijn maag samenkrampen."Volg me," beveelt Mechyel. "Naar de hoorzaal." Hij draait zich om, zijn mantel ritselt zachtjes over de stenen. De soldaat achter Robrecht verschuift zijn speer, als een stille herinnering dat weglopen geen optie is. Met lood in zijn benen zet Robrecht zich in beweging. Elke stap voelt als een stap dichter naar de afgrond.

Robrecht voelt zijn hart in zijn borst bonzen terwijl hij gehoorzaam achter de pater aanloopt. De gang naar de hoorzaal lijkt eindeloos, de stenen muren kille getuigen van wat nog komen gaat. Uiteindelijk komen ze aan bij een zware, met ijzer beslagen deur. Mechyel opent deze met een piepende kreun van de scharnieren. Robrecht voelt een koude rilling over zijn rug lopen. De hoorzaal bevindt zich in een keldergewelf. Het is een duistere, claustrofobische ruimte zonder ramen. Het flakkerende licht van enkele fakkels werpt dansende schaduwen op de ruwe stenen muren, waardoor de marteltuigen die her en der verspreid staan nog dreigender lijken. Een houten rad met roestige spijkers, ijzeren tangen, en een brandijzer liggen op een tafel aan de zijkant, als stille getuigen van de gruwel die zich hier eerder heeft afgespeeld. Van het plafond hangen touwen met lussen, schommelend in de tocht die door de ruimte waait. Een muffe, broeierige stank van vocht, roest en oud zweet vult de lucht. Robrecht voelt zijn maag samenknijpen. Hij kijkt zenuwachtig om zich heen, zijn ogen groot van angst terwijl hij probeert te begrijpen waarom hij hier is gebracht. Hij ziet de martelwerktuigen en denkt aan de verhalen die hij ooit heeft gehoord over mannen die hier nooit meer levend uitkwamen.

"Ga daar zitten," beveelt de pater, zijn stem koud en ongeduldig. Hij wijst naar een eenvoudige houten stoel in het midden van de ruimte. De stoel lijkt speciaal geplaatst om een gevoel van isolatie en kwetsbaarheid op te roepen en is volledig omringd door de sinistere voorwerpen in de kamer. Robrecht gehoorzaamt langzaam, alsof elke stap naar de stoel loodzwaar is. Hij zakt op de stoel neer, zijn rug gespannen en zijn hoofd gebogen. Zijn trillende handen rusten op zijn schoot, en hij kan niet anders dan staren naar de vuile lijnen in zijn huid. De poriën op zijn vingers lijken steeds dieper te worden, alsof ze elk detail van zijn leven vastleggen dat hij niet onder woorden kan brengen.

Mechyel stapt naar voor en hangt half over Robrecht heen, zijn gezicht vlakbij dat van de soldaat. De geur van wijn en vet druipt van zijn adem terwijl hij spreekt. Zijn stem is plots zachter, bijna zoet, maar niet minder dreigend. "Wees niet bang, beste man," zegt hij, zijn woorden doordrenkt van een schijnheilige vriendelijkheid. "Dit is geen officieel verhoor." Zijn hand rust zwaar op Robrechts schouder, de druk bijna verstikkend. "Beschouw me als je vriend," vervolgt hij, terwijl zijn grijze ogen gevaarlijk glinsteren in het fakkellicht. "Vertel me je verhaal. Maar laat niets achterwege."

Robrecht slikt moeizaam en voelt de kilte van de ruimte diep in zijn botten kruipen. Hij weet dat er geen uitweg is. Zijn adem stokt terwijl hij zich voorbereidt op wat hij moet zeggen, terwijl de blik van de pater door hem heen blijft priemen. De ogen van Robrecht flitsen onrustig heen en weer, alsof hij een uitweg zoekt. Maar hij kan er geen vinden. De kilte van de ruimte lijkt hem in een ijzeren greep te houden. Zijn handen knijpen in de stof van zijn broek en zijn ademhaling is zwaar, bijna piepend. Uiteindelijk opent hij zijn mond. Zijn stem klinkt breekbaar en schor.

Robrecht opent zijn mond, maar de woorden blijven steken. Zijn keel voelt droog, alsof hij zand slikt. Hij knijpt zijn handen samen tot vuisten, zijn nagels dringen in zijn eeltige handpalmen. De kamer voelt plots te klein, te beklemmend, alsof de stenen muren dichterbij kruipen. "Ik... euh..." begint hij, zijn stem nauwelijks meer dan een schorre fluistering. "We werden overvallen... een grote groep dorpelingen..." Zijn adem stokt. De herinnering klauwt zich in zijn geest vast als een beest dat weigert los te laten. Hij knippert snel in een poging zo het bloed, het geschreeuw en de geur van brandend vlees uit zijn gedachten kan wissen. Zijn woorden komen traag, met moeite, alsof ze door een onzichtbare barrière heen moeten breken. "Ze... ze hebben ons één voor één afgeslacht." De stilte die volgt is dik en verstikkend.

"Behalve jou." De stem van Mechyel snijdt door de ruimte als een mes langs een slijpsteen—koud, vlijmscherp. Robrecht schrikt op en zijn adem stokt in zijn keel. Hij hoeft niet op te kijken om te weten dat de ogen van de pater op hem branden. Hard, grijs als as, leeg van medeleven. Ze lijken door hem heen te boren, dwars door zijn vlees, diep in de donkerste hoeken van zijn ziel. Zijn vingers trillen. Hij probeert zijn ademhaling onder controle te krijgen, maar het voelt alsof alle lucht uit de kamer wordt gezogen. Zijn schouders zakken iets in. De last van wat hij moet zeggen verplettert hem. Zijn gezicht—hol, ingevallen, getekend door uitputting—verraadt niets. Maar zijn onderlip beeft. Een fractie van een seconde, amper zichtbaar. Toch ziet Mechyel het. En Mechyel ruikt angst als een roofdier.

Zijn stem dondert door de kamer, gevuld met ingehouden woede. "Een soldaat beschermt zijn meerdere!" Met een harde klap smakt hij zijn hand op de zware houten tafel. De klap weergalmt tegen de stenen muren. Robrecht schokt ineen, zijn schouders schieten omhoog als bij een geslagen hond. "En toch ben jij hier." Mechyels stem zindert van giftige spot. "Terwijl je meester dood is. Afgeslacht." Hij leunt naar voren. "Je bent er als een lafaard vandoor gegaan, nietwaar?"

"Nee!" De ontkenning verlaat Robrechts mond voor hij er controle over heeft. Hij schudt zijn hoofd, heftig, wanhopig. Zijn borstkas gaat wild op en neer, alsof hij vecht tegen een onzichtbare greep rond zijn keel. "Ik ben geen lafaard," stamelt hij. Zijn stem breekt. Zijn ogen glanzen van opkomende tranen, en voor hij ze kan tegenhouden, glijden ze naar beneden. Trage, zilte strepen die hun weg zoeken door de groeven van zijn verweerde huid. Een man mag niet huilen. Niet hier. Niet voor hem. Maar hij kan het niet stoppen.

Mechyel kijkt toe. Kalm. Onaangedaan. En net in dat moment, terwijl de paters ogen hem taxeren zoals een beul zijn slachtoffer bekijkt, weet Robrecht het zeker. Dit hier, deze ruimte, deze stilte—dit is geen ondervraging. Dit is zijn veroordeling. De pater trekt zijn lippen in een spottende grijns. "De elitesoldaten van de kasteelheer hebben zich zomaar laten afslachten door een groepje boeren?" Zijn woorden druipen van cynisme, elk woord is een nagel in Robrechts keel. "Waarom geloof ik dat niet?" Een zichtbare huivering trekt door Robrecht heen, van de ene schouder naar de andere, alsof hij probeert een onzichtbare last af te schudden. Hij opent zijn mond, maar sluit hem weer zonder iets te zeggen. Zijn vingers trillen op zijn schoot, en zijn ademhaling versnelt.

"Wat wilt u van mij?" vraagt hij uiteindelijk, zijn stem schel en dun, een schaduw van de krachtige toon die ooit zijn bevelen gaf. Zijn ogen kijken wanhopig naar de pater, smekend om een einde aan de marteling.

"De waarheid," antwoordt Mechyel kil. "Meer niet."

Robrecht reageert niet. Hij sluit zijn ogen en lijkt zijn adem in te houden, alsof hij hoopt dat hij door stil te blijven kan verdwijnen, kan oplossen in het niets. Zijn hele lichaam trilt en een enkele snik ontsnapt uit zijn keel voordat hij die snel onderdrukt. De stilte in de kamer is oorverdovend. Het knisperen van een fakkel aan de muur lijkt plotseling oorverdovend luid, en de lucht voelt nog zwaarder, alsof ze gevuld is met onuitgesproken woorden en bedekte verwijten. Robrecht weet dat hij geen uitweg heeft, maar de waarheid blijft steken in zijn keel, onuitgesproken en onopgemerkt.

De witte pater trekt met een beheerste beweging een dolk uit zijn riem. Het lemmet glanst kil in het licht van de fakkels aan de muur, een metaalachtig contrast tegen de donkere en vochtige ruimte.

"Misschien moeten we je geheugen eens wat opfrissen," zegt Mechyel met een ijzige kalmte, terwijl zijn lippen zich tot een dunne, onheilspellende glimlach trekken.

Robrecht slikt hoorbaar en zijn borstkas gaat hevig op en neer. Hij probeert iets te zeggen, maar de woorden blijven in zijn keel steken. Voor hij zich kan verzetten, zwaait de pater met een snelle, vloeiende beweging zijn dolk omhoog en trekt het scherpe lemmet langs de zijkant van Robrechts nek. Een scherpe pijn doorboort Robrechts lichaam, en een rauwe gil ontsnapt uit zijn keel. Het geluid weerkaatst tegen de koude stenen muren van de kelder. Hij grijpt instinctief naar zijn hals, waar een warme stroom bloed zich over zijn huid verspreidt. Het rode vocht druipt langs zijn nek naar beneden en trekt donkere, bloederige lijnen op zijn katoenen hemd. De wond is oppervlakkig, maar pijnlijk. Het voelt alsof zijn hele nek in brand staat. Robrecht hapert, hijgend van de schrik en de pijn. Zijn trillende handen blijven op zijn hals rusten, zijn vingers kleverig van het bloed. Zijn ogen staan wijd open van paniek terwijl hij naar de pater kijkt, alsof hij in de ogen van de dood zelf kijkt.

"Ik smeek u," schreeuwt hij, zijn stem hees en trillend. "Dood me niet!" Tranen stromen nu over zijn gezicht, vermengd met het zweet dat van zijn voorhoofd drupt. Zijn hele lichaam schokt van angst.

"De waarheid," herhaalt de pater luid en met een dreigende intensiteit. Zijn woorden klinken als een donderend bevel. Kleine spetters spuug vliegen uit zijn mond en raken Robrecht in het gezicht. Het is alsof elke klank als een fysieke aanval voelt.

Robrecht begint ongecontroleerd te beven. Zijn lippen bewegen zonder dat er meteen geluid uit komt, alsof hij worstelt met de woorden die hij niet durft te zeggen. Uiteindelijk, alsof zijn wil volledig is gebroken, stamelt hij: "Het was... was... een ridder." Zijn stem is dun, vol wanhoop.

"Een ridder?" De ogen van de pater vernauwen zich terwijl hij de dolk opnieuw tegen Robrechts huid duwt, de punt stevig tegen de verse wond. "Van welk koningshuis?" vraagt hij met een kille toon, alsof hij met elke vraag dieper in Robrechts ziel probeert te snijden dan met zijn dolk in zijn vlees.

Robrecht begint te snikken, rauw en ongecontroleerd, alsof al zijn angsten en schuldgevoelens nu aan de oppervlakte komen. "Oh God... God..." hijgt hij. Zijn stem trilt van emotie. Zijn ogen flitsen heen en weer, en het lijkt alsof hij gevangen zit in de verschrikkelijke herinnering. Zijn ademhaling wordt sneller, en zijn hele lichaam beeft nu, alsof hij alles opnieuw beleeft.

"Het was de duivel," stamelt hij eindelijk, zijn stem bijna onhoorbaar. "Hij had geen hoofd..." De woorden van Robrecht lijken de lucht uit de kelder te zuigen. De witte pater, normaal gesproken zo vastberaden en autoritair, wankelt achteruit alsof hij is getroffen door een onzichtbare kracht. Zijn asgrauwe ogen worden even groot, gevuld met een mengeling van angst en ongeloof. Zijn lippen bewegen zonder geluid, alsof hij tegen zichzelf fluistert voordat hij de woorden hardop uitspreekt: "Het amulet... Iemand heeft het amulet gebruikt." Zijn stem klinkt gebroken, nauwelijks een schaduw van de ijzige toon die hij eerder bezigde. Hij legt een trillende hand op zijn borst en slaat met een haastige beweging een kruisteken, alsof hij daarmee een onzichtbare dreiging probeert af te weren. "Iemand heeft de poort van de hel geopend," mompelt hij, zijn blik gefixeerd op een onzichtbaar punt in de verte.

De kelder lijkt plots kouder te worden, alsof de angst van de pater het weinige leven in de ruimte opslokt. Robrecht, probeert iets te zeggen, maar voor hij de kans krijgt, verandert de houding van de pater abrupt. De angst in zijn ogen maakt plaats voor vastberadenheid, of misschien is het woede – een vurige, genadeloze woede die hem weer in beweging brengt. Met één snelle, brutale beweging ramt Mechyel zijn dolk in de nek van Robrecht. Het lemmet snijdt met een smerig, nat geluid door vlees en slagader, en Robrechts ogen worden wijd van pijn en schrik. Zijn laatste adem ontsnapt als een verstikt, borrelend geluid terwijl hij ineenzakt op de koude stenen vloer. Bloed spuit uit de wond in een levendige, donkere stroom. Het verspreidt zich in een groeiende plas om het levenloze lichaam van Robrecht heen. De rode vloeistof vormt een lugubere aureool, alsof het leven van de man zich nu symbolisch rond zijn lichaam heeft verzameld in een laatste, stil protest.

De witte pater kijkt neer op zijn slachtoffer, zijn ademhaling zwaar maar zijn gezicht emotieloos. Hij trekt een lap stof uit de plooien van zijn habijt en veegt het bloed van zijn dolk met methodische precisie. "Dit blijft tussen ons," mompelt hij koud, alsof hij tegen de dode man spreekt of misschien tegen zichzelf. Zonder nog een blik op het levenloze lichaam te werpen, draait Mechyel zich om en verlaat de ruimte. Zijn voetstappen galmen door de kelder terwijl de deur achter hem langzaam dichtvalt. De kamer blijft stil achter, op het zachte, onregelmatige geluid van druppelend bloed na, dat langzaam in de voegen van de stenen vloer sijpelt.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...